Boek versus film (Leesgoed)

Van woord tot flikkering op het doek
Lees je het boek of kijk je beter naar de film? Enkele gedachten over kinderboekadaptaties.
Kathy Mathys
In ‘Madame Bovary vertalen’ vraagt Julian Barnes zich af of je als vertaler zo dicht mogelijk bij de brontekst moet blijven dan wel dient te streven naar een tekst die bovenal soepel klinkt in de vertaalde versie. Het is een boeiende vraag die je net zo goed kan stellen over boeken en hun verfilmingen. Natuurlijk is er een verschil want bij vertalingen gebruik je in beide versies dezelfde grondstof – woorden – terwijl films in de eerste plaats opgetrokken zijn uit beelden. Toch beheerst de vraag naar getrouwheid van adaptaties vele discussies over boekverfilmingen. Meestal leggen de films het af tegen de boeken, met name wanneer het gaat over literaire klassiekers. Van een auteur als Henry James, bekend om zijn psychologisch raffinement, om de lange gedachtestromen van zijn personages, bestaat er slechts één verfilming die kan wedijveren met het origineel en dat is ‘The Innocents’, de verfilming van ‘The Turn of the Screw’. Ik vind de film zelfs beter dan de novelle, een spookverhaal dat regisseur Jack Clayton omzet tot een superieure nachtmerrie met een uitmuntende zwart-wit fotografie. Zowel op auditief als op visueel vlak zet hij de troeven van het filmgenre maximaal in. Romans waarin personages vorm krijgen door middel van innerlijke monologen zijn zelden geschikt voor het scherm. Hoe kan je stille zielenroerselen vertalen naar een medium dat visueel is? Het overmatige gebruik van voice-over levert stroeve resultaten op in vele gevallen. De meeste verfilmingen van psychologische romans zijn dan ook minder diepgaand dan hun papieren tegenhangers. Vooral wanneer regisseurs een slaafs plaatjesboek verzinnen bij de tekst, is dat het geval.
                                                                                                                                                                                               Ik denk dat veel makers te zeer vasthouden aan het te verfilmen boek, dat ze de kracht van hun eigen medium onderschatten. Anthony Trollope beschreef de roman als een genre waarin je “het doek vult met echte portretten” van mensen en voor Charles Dickens was er weinig verschil tussen het métier van de romancier en van de toneeltekstschrijver. In de 19e eeuw al dachten kunstenaars na over de verschillen en gelijkenissen van kunstvormen. In de begindagen van de cinema waren heel wat films niets anders dan verfilmde toneelstukken. De piepjonge kunstvorm was, zo dacht men toen, een flauw afkooksel van het theater en de literatuur. Het filmmedium ontdekte geleidelijk aan zijn esthetische sterktes, zijn dynamisme.
Trouw aan de bron
Enkele van de grootste kassuccessen van de voorbije jaren zijn kinderboekadaptaties, de Harry Potter-films bijvoorbeeld, de Narnia-reeks. Het gaat om dure Hollywoodproducties vol actie en spektakel. Het uiterst visuele Potter-universum – toverstok, kristallenbol, monsters allerhande – laat zich makkelijk vertalen naar het witte doek. De psychologie van de personages is eenvoudig, er is een overvloed aan actie en dialogen. De Narnia-films doen onder voor de boeken, bij de Potter- films hangt het af van de regisseur. Als er één verfilming uitspringt, dan wel ‘Harry Potter and the Prisoner of Azkaban’ van de Mexicaanse Alfonso Cuaron. Zijn film is nu al een klassieker dankzij de cinematografische durf van de maker. Deze regisseur van cinefiele horror drukte zijn stempel op de donkerste Harry Potter-film uit de serie. In de jaren 1950 lanceerde het Franse tijdschrift Cahiers du Cinema het begrip ‘auteur’ voor filmmakers die in hun werk een eigen visie uitdrukten. Echte auteurs lieten zich niet aan banden leggen door de (commerciële) eisen van producenten/studio’s. Hun films zijn kunstwerken met een geheel eigen stijl en toon. Aanhangers van de auteur-theorie reserveerden de term voor filmmakers als Alfred Hitchcock, Howard Hawks en John Ford, kunstenaars die hun invloed lieten gelden en die de rol van de scenarist inperkten. Het gaat te ver om Cuaron een auteur te noemen. Toch is het bewonderenswaardig dat hij binnen de gigantische Potter-machinerie zijn stijl kon doorzetten. De andere Potter-regisseurs leverden anoniem vakwerk af, niets meer.
Technicolor
Net als de Potter-films is ‘The Wizard of Oz’ van Victor Fleming redelijk trouw aan het boek. Dat de film de tand des tijds beter heeft doorstaan dan het boek, heeft te maken met het basisverhaal dat vol filmisch potentieel zit. In ‘The Secret Miracle – The Novelist’s Handbook’ vergelijkt romanschrijfster Claire Messud romans met films: ‘Eén van de grootste uitdagingen voor mij als romanschrijfster is om de gelijktijdigheid van ervaring over te brengen.’ In een roman vertel je woord voor woord, het is een lineaire vertelvorm. Films kunnen in één shot ontzettend veel informatie en sfeer overbrengen. Goede prozaschrijvers kunnen ruimte en decor beeldend evoceren, Frank L. Baum van ‘The Wizard of Oz’ is niet zo een schrijver. Het magische land van Oz komt niet tot leven in zijn saaie proza. De kaskraker, een mijlpaal in de MGM- filmgeschiedenis, is een oververzadigd praalstuk in Technicolor. Kansas, de saaie thuisbasis van Dorothy, wordt gebracht in sepiatinten, het land van Oz staat vol lollyroze en bikinigele planten. De aanwezigheid van Judy Garland, de musicalnummers en de visuele pracht: dat zijn de grote troeven van de film. En dan is er nog die slimme vondst om van een puur sprookje een ‘realistische’ psychologische film te maken. In het boek is Dorothy een sprookjesfiguur en is het land van de tovenaar net zo ‘echt’ als Kansas. In de film valt het hoofdpersonage in slaap en droomt ze over Oz. Dat verklaart waarom veel van de personages in Oz lijken op mensen die Dorothy in het echte leven kent. Wanneer Dorothy ontwaakt, is Oz een boze droom.
Vossentijd
Wes Anderson is een geval apart. Het eerste shot van zijn films toont haast altijd een boekomslag dat wordt opengeslagen. Anderson maakt weinig gebruik van diepteperspectief. Alles speelt zich af in een wereld die tweedimensionaal aandoet, het lijkt wel alsof je door een prentenboek bladert. Geen wonder dat de regisseur van ‘The Royal Tenenbaums’ Roald Dahls ‘The Fantastic Mr. Fox’ verfilmde, een boek met heel veel illustraties. Net als kortverhalen zijn prentenboeken vaak meer geschikt om te verfilmen dan romans. Je hoeft niet te vereenvoudigen, je kan de personages net uitdiepen. Als filmmaker geef je het verhaal vlees op de botten. Een mooi voorbeeld daarvan is ‘Brokeback Mountain’, de verfilming van Annie Proulx’ ‘Twee cowboys’. Die toevoegingen maakten de film niet noodzakelijk beter, wel anders. Anderson transformeert Dahls verhaal tot een existentiële komedie over vaders en zonen, over een huwelijkscrisis. In het boek hebben de kleine vossen nauwelijks een identiteit. In de film wedijvert de kleine vos met zijn vader. Hij voelt zich een buitenbeentje, een loser en is daarmee een archetypisch Anderson-personage. Dahls boek blinkt uit qua taal, ritme en humor. Over één van de drie boeren schrijft de auteur: ‘Zó klein was hij, dat in alle zwembaden van de hele wereld zijn kin in het ondiepe nóg onder water zou hebben gestaan.’ Dit is een wonderlijke grap op kinderhoogte. Andersons dieren gebruiken moeilijke woorden en worstelen met hun identiteit. De film is voor kinderen van 13+, voor volwassenen ook. Is de film beter? Hij is op zijn minst eigenzinnig, geen slappe illustratie van Dahls woorden. Net als Wes Anderson is Spike Jonze een eigenzinnige kunstenaar met een heel herkenbare stijl. Zijn verfilming van Maurice Sendaks ‘Max en de Maximonsters’ is, vind ik, een van de beste kinderboekadaptaties aller tijden. Jonze werkte samen met Dave Eggers aan het scenario van een compromisloze film die zowel op technisch als thematisch vlak overweldigend is. Jonze combineert live action met poppen- en computeranimatie en het resultaat is betoverend. De cineast maakt van Sendaks klassieker een donker werkstuk over eenzaamheid en het verlies van onschuld.
Nederlandstalig
In Nederland en Vlaanderen probeert men soms Hollywood te imiteren – met een productie als ‘Oorlogswinter’ bijvoorbeeld – maar er zijn ook knappe verfilmingen van kleine verhalen. Een van de beste uit recente tijden is ‘Patatje oorlog’, naar het boek ‘Een kleine kans’ van Marjolijn Hof. De film is net iets stoerder dan het boek – hij opent bijvoorbeeld met skaters. Toch is de adaptatie trouw aan de geest van het boek en zit de film, net als het boek, vol humor. Kieks vader is arts in een oorlogsgebied en het meisje maakt zich veel zorgen om zijn veiligheid. Aan de hand van leuke animaties geeft de filmmaker vorm aan die angst. In de filmversie is Kieks schoolleven veel belangrijker dan in het boek. Met de hele klas voeren ze ‘Peter Pan’ op, niet zomaar een toneelstuk maar een verhaal over kinderen die de grote-mensenwereld moeilijk en verwarrend vinden. Pipa Allen is heel naturel als Kiek. In dit soort kleine producties zijn Nederlandstalige filmmakers beter dan wanneer ze een poging doen om uit te pakken à la Hollywood.
Het is moeilijk, onmogelijk haast, om rigoureuze uitspraken te doen over boeken en hun verfilmingen en vooral over welke van de twee beter is. Kijk maar naar de eindeloze reeks aan posts door Potter-fans op het internet, ook daar zijn de meningen verdeeld. Ik hou het meest van verfilmingen die niet krampachtig vasthouden aan het origineel. Regisseurs die iets toevoegen of die de kracht van het filmmedium ten volle inzetten, leveren de mooiste films af.