De koelkastkronieken (Bouillon!)

Er lag een dode vogel in de koelkast. Het was een roodborstje. Die vind je wel vaker in de wijken aan de stadrand. Zijn keel glom als een kool, alsof het dier lag te slapen. Renée keek naar de dame die haar had binnengelaten. Ze had een eekhoornrode bles, die voor haar ogen viel. De vrouw klapte het keukenraam open en stak een sigaret op. Ze leek ongeïnteresseerd, alsof Renée een loodgieter was. De hittegolf duurde al dagen.
Het was een oud model, wel schoon, merkte Renée die inmiddels aan een flits genoeg had voor een algemene indruk. Er zat geen ijs aan de wanden, de schappen waren smetteloos en wiskundig geordend. Drank boven, mosterd in het zijrek, marktverse groenten onder. Alleen die vogel, opgeblonken en zorgzaam uitgestald naast de rapen en de Mozarella.

Renée had al eerder gekoeld leven gezien. Vorige week nam een graatmagere vrouw haar mee naar een vooroorlogse keuken. Ze maakte er foto’s van weckpotten, gevuld met wijnrode pruimen en parelende tomatencoulis. Ze had de magazinefoto voor zich gezien, sensueel, stroperig. Dit had Vincent gewild, keukenmysterie met een zweem van erotiek. Slaapkamers met hun voorspelbare lust- en zenparafernalia waren passé, vond Vincent. ‘Koelkasten zijn de nieuwe nachtkasten.’ Met die slogan had hij ‘De koelkastkronieken’ gelanceerd op een redactievergadering. Twintig maandagochtendgezichten hadden hem glazig aangekeken, behalve Renée.
De magere vrouw liet haar proeven van zelfgemaakte pruimenjam. Hij smaakte scherper dan verwacht. ‘Er zit wat gember in,’ zei de vrouw die helemaal opging in haar moment van roem. Pas toen viel Renée’s blik op een zilveren beker tussen de inmaakgroenten.
‘Dat is mijn William. Met deze hitte zet ik hem liever in de koelkast. Mijn man hield niet van de zon.’ Renée zoemde in op de beker, waarop condensdruppels zaten, een veeg tomatensap. De weduwe protesteerde niet, toen Renée haar liet poseren met het as.
‘Net de zeventiende-eeuwse meesters, Renée. Leven en dood in een brutale flirt,’ had Vincent gezegd. Tijdens de redactievergadering gleden zijn harige vingers gleden langs haar ribben. Ze huiverde.
Ze kwam onverwachts. Het magazine wilde geen ensceneringen of luchtverfrissers. De naam van haar opdrachtgever opende en sloot deuren. Een vrouw op teenslippers en champagnebenen. Of ze die aangebrande ovenschotel nog mocht verwijderen? Renée liet zich niet vermurwen. Voor orde kon ze naar de supermarkt. Op haar foto’s wriemelden frivole details, visvoer tussen de voorverpakte redelijkheid.
Haar lens ontkleedde de bewoners. Eén snee ham met snotgroen olieschijnsel, blauwige melk. Klik. Niet alle schaarste was droef. Er was de staatsgreep van de blauwe kaas in een studentenkoelkast. Zijn stank sloeg Renée in het gezicht. De studentes klonterden samen in een hoek van de keuken en gierden, alsof ze de hele grap vooraf hadden georchestreerd. In de financiële wijk vond Renée Spartanen die teerden op astronautenvoer. Hun buikholte was hun tempel. ’s Nachts dacht Renée aan hun armen, strak als scheepstouwen, hun gebalde keutels. Ze herkende de hongerigen die in geen dagen hadden gesproken. Ze gooiden hun bevroren eenzaamheid in haar vizier. Pizza Pepperoni voor twee. Ze ontmoette predikanten die haar inwreven met hun ginsengwijsheid. Eén van haar foto’s kreeg een prijs. Hij toonde de koelkast van een rauwe-voedingadept. Tussen de wortelen en de smoothies vond Renée een plakkerige fles. Liquid smoke, zei het etiket. De man kocht het vijftien jaar geleden in de Amerikaanse Mid-West. Nee, hij zou die artificiële rommel niet eten. Niet meer. Koelkasten kunnen ook dagboeken zijn. Sommigen probeerden haar te voeden. ‘Je hebt zout nodig op zo een hete dag.’ Ze kon de kaas niet weigeren, de bibberige gelei.

’s Avonds reed Renée terug. Haar huis lag buiten de stad. In haar donkere kamer kwam de dagbuit tot leven. Ze hing de liquid smoke naast de broze weduwe. Renée’s witte vingers gleden langs de ricottataart.
De vrouw doofde haar sigaret en keek Reneé aan. ‘Niet veel bijzonders, ik weet het,’ zei ze. Renée zoemde in op de bovenste rekken. Magere zuivel, Mexicaans bier. Ze hield de vogel in het vizier. Was dat een siddering of beefden haar handen? Het dier bleef stil en even was er niets dan het geronk van de koelkast. Renée dacht aan hoe Vincent zijn vingers kraakte tijdens brainstormsessies. Ze sloot de lens en dankte de vrouw.
Die nacht was het te warm om te slapen. Renée opende de koelkast, de kilte wikkelde zich om haar lijf. Ze ging op de lege bodem zitten, nestelde zich. Ze moet even in slaap zijn gevallen. Toen ze opschrok, voelde ze haar benen niet meer. Het leken de benen van iemand anders, iemand die zomaar kon opstaan en wegrijden.

Kathy Mathys