Lydia Davis – De taal van dingen in huis en andere verhalen (De Standaard)


Hondenharen zoeken
Grappig en spitsvondig, diepgaand en luchtig, dat zijn de verhalen in ‘De taal van dingen in huis’, de nieuwe bundel van de Amerikaanse Lydia Davis.
Kathy Mathys
In ‘Wachten op take-off, een van de vliegtuigverhalen uit ‘De taal van dingen in huis‘  lezen we dit: ‘We zitten al zo lang in het vliegtuig, aan de grond, wachtend op de take-off dat een vrouw verklaart dat ze nu haar roman zal gaan schrijven en een andere op een stoel naast haar zegt dat ze die met alle plezier zal redigeren.‘ De absurde humor, het speelse ritme, het oor voor dialogen – ‘met alle plezier ‘–, ze typeren Davis helemaal.
Menselijke ijdelheden en onhebbelijkheden, angsten en verlangens, ze zijn in alle kleurschakeringen aanwezig in deze nieuwe bundel, die eerst in het Nederlands verschijnt, nog voor de Amerikaanse editie.
Davis is niet het soort schrijfster bij wie ‘nieuw boek ‘ synoniem staat voor recent geschreven verhalen. Ze heeft een versnipperde werkmethode, componeert een verhaalregel, laat hem jaren gisten om hem dan weer op te pikken. Wie Amerikaanse bladen leest, zal verhalen herkennen.
De schrijfster is beroemd om haar eenregelige verhalen, zoals ‘Oordeel‘: ‘In wat een kleine ruimte kan het woord ‘oordeel‘ worden samengeperst: het moet in het brein van een lieveheersbeestje passen terwijl het, voor mijn ogen, een besluit neemt.‘ Deze short shorts pakken uit als raadsels, filosofische gedachten, grappen. Hun titel is meer dan de kers op de taart, hij is dikwijls de sleutel tot begrip van het verhaal.
Davis speelt met vorm, met de contouren. In ‘Omkeerbaar verhaal’ vertelt ze een gebeurtenis op twee manieren, waarbij ze letterlijk de volgorde van de zinnen omkeert; in ‘Cirkelverhaal’ maakt ze een ronde en komt ze aan het eind bij het begin uit. ‘Incidentje in korte a, lange a en stomme e’ gaat enkel om klank en ritme. We vinden verhalen in de vorm van lijstjes, kattebelletjes. De meeste van deze verhalen zijn sprankelend, enkele verdampen meteen en ben je snel vergeten.
Laatste gedachte
Vormelijke durf en inhoudelijke diepgang zitten elkaar hier niet in de weg. Gelukkig maar. Davis’ verhalen gaan over mensen die hopen, vrezen, verlangen, vaak tegen beter weten in. In ‘Het hondenhaar’ hopen de eigenaren van een overleden hond voldoende haren van het dier te verzamelen om hem weer in elkaar te kunnen zetten. Droefgeestig, dat is deze vertelling, net als ‘De brief aan de stichting‘, waarin een universiteitsdocent met podiumvrees een totaal ongepaste brief schrijft aan een beurscommissie.
‘De landing’ is een van de langere verhalen – sommige tellen meer dan 15 bladzijden – en het geeft een inkijk in het hoofd van de inzittende van een vliegtuig met problemen. De passagier tracht de mimiek van de steward te ontcijferen en vraagt zich af wat een passende laatste gedachte zou zijn. Davis geeft haar personages geen naam, je weet dikwijls niet of je over een man of vrouw leest. Ze stript haar personages, laat hun naakte geest zien. Misschien komt het daardoor dat velen alleen lijken, alleen met hun gedachten. De biografische details over moeders en vaders blijven achterwege, zij het niet altijd. ‘De zeehondjes’ gaat over de dood van een oudere zus. De verteller stelt zich vragen over de relatie met de ouders, over de grens tussen leven en dood: ‘Het was alsof niet levend zijn niet hoefde te betekenen dat ze dood was,… ‘.
Flaubertverhalen
In eerder werk gebruikte Davis brieven van Kafka, deze keer zijn die van Flaubert aan de beurt, met name de brieven aan zijn geliefde Louise Colet. Dertien Flaubertverhalen bevat deze bundel. Davis liet de briefuittreksels zoveel mogelijk intact en maakte van de flarden evenwichtige verhalen. Ze laten een Flaubert zien die om zich heen kijkt, die zich verbaast over de mensen, over de bekleding van een stoel, de sneeuwvelden die hij ‘glad als satijn ‘noemt. Zijn taal is lyrischer dan die van Davis en toch passen deze vertellingen in een collectie die bovenal gaat over verwondering. Davis brengt zowel haikuachtige verstilling zoals in ‘De havermout’ als luchthartige absurditeit. Het langste verhaal der verwondering heet ‘De koeien ‘. De ik, die samen lijkt te vallen met de auteur, observeert maandenlang de koeien die ze door het raam ziet. Ze beschrijft de dieren zowel aan de hand van vergelijkingen – hun dunne poten als ‘de tanden van een hooivork‘ – als wetenschappelijk, met aandacht voor de buiging van hun gewrichten. Zijn ze ontgoocheld in ons, vraagt Davis zich af, ‘of weten ze niet meer dat ze teleurgesteld zijn?‘.
‘De taal van dingen in huis ‘bevat een reeks droomverhalen, sommige droomde Davis zelf, andere kreeg ze aangereikt. Hun taal is beeldend, ze zitten tegen de poëzie aan. ‘De echtgenootzoekers‘ laat een zwerm vrouwen zien die aan wal trachten te komen op een eiland: ‘Ze worden over de zee geblazen als katoenpluisjes of het zaad van wilde planten‘.
Niets is Davis te min, het hondenhaar niet, de havermoutkom niet. Met deze collectie bouwt de Amerikaanse verder aan haar originele, diepgravende oeuvre. Wie haar twee vorige bundels koesterde, zal zich met deze even gelukkig weten.
****
Lydia Davis – De taal van dingen in huis en andere verhalen – Atlas/Contact – 288 blz. – 24,95 €. – Oorspronkelijke titel: Can’t and Won’t.
Eerste zin: ‘De Italiaanse huisbaas van mijn zoon in Brooklyn had achter een schuur waarin hij salami’s droogde en rookte.‘