Tim Deschaumes interview (Leesgoed)


Hoe effectrijk zijn onze media?

SCHOKKENDE BEELDEN

Geweldplegingen door jongeren op scholen krijgen de laatste jaren ruimschoots media-aandacht. Vaker wel dan niet relateert men agressieve gedragingen van jongeren aan hun buitenschoolse activiteiten. Kinderen die dikwijls kijken naar geweldfilms of die verslaafd zijn aan bloederige videogames zouden meer geneigd zijn tot gewelddadig gedrag. Wat is er nu eigenlijk aan van die these? We vroegen het aan Tim Deschaumes, docent film en nieuwe media aan de Volkshogeschool Vormingplus Gent-Eeklo. Sinds enige jaren volgt hij dit debat immers op de voet.

Tegenwoordig bemerken we een grote bezorgdheid bij ouders, opvoeders en leraren om de effecten die film, games, strips op kinderen zouden hebben. Is die angst voor eventuele negatieve effecten nieuw?

Nee, ook vroeger was de bezorgdheid van mediaonderzoekers of politici vooral gericht op kinderen en jongvolwassen. Zij beschouwden kinderen immers als kwetsbaar en onschuldig, terwijl ze de media een grote kracht toeschreven. De titels van vele boeken over deze problematiek zijn veelzeggend: Our Movie Made Children, Seduction of the Innocent, The Hurried Child, Children without Childhood, The Disappearance of Childhood. Zowel vroeger als nu vrezen sommige onderzoekers dat kinderen verleid en misleid worden door de media, maar ook dat de media verantwoordelijk zijn voor de verdwijning van de kindertijd. Mediacriticus Neil Postman spreekt in deze context van ’total disclosure media’: tv en film confronteren kinderen open en bloot met volwassen thema’s die vroeger voor hen verborgen bleven.

Kan u iets meer vertellen over de geschiedenis van de studie van media-effecten?

De eerste grootschalige studie over de impact van film op kinderen werd uitgevoerd in de periode 1928-1933. De zogenaamde Payne Fund Studies bestaan uit twaalf boeken die bekend zijn geworden door de synthese die Henry James Forman schreef: Our Movie Made Children, het boek dat ik daarnet al vermeldde. Forman ging er nog van uit dat het brein van kinderen een tabula rasa was. Zelf gebruikt hij de metafoor van was. Volgens hem kunnen de media het brein van het kind kneden als was. In de loop van de geschiedenis van de media-effecten zijn er twee grote tendensen: die van de machtige en die van de onmachtige media. Auteurs zoals Forman, die tot de eerste groep behoren, benadrukken dat kinderen makkelijk overgaan tot imitatie van gedrag dat ze zien in films. De aanhangers van de onmachtige media, zoals Joseph Klapper, menen dat media niet in staat zijn om het gedrag en de opinies van mensen wezenlijk te veranderen. Ze kunnen volgens hen wel bestaande opinies en gedragingen versterken. Uiteraard zijn er binnen deze twee groepen nog heel wat verschillende stromingen.

Is er volgens onderzoekers een verschil tussen de impact die een boek heeft, in vergelijking met film of strips?

Je zou de visie van de meeste effectonderzoekers als volgt kunnen samenvatten: hoe visueler en realistischer, hoe groter de impact. Zij dichten beelden een grotere kracht toe dan teksten, precies omdat het beeld een niet-talige representatievorm is. Het geeft tamelijk letterlijk de werkelijkheid weer, waardoor het beter in staat is om in te spelen op onze emoties en om mechanismen zoals identificatie en imitatie op gang te brengen. Het beeld wordt daarom sneller geassocieerd met het irrationele, het boek met het rationele. Effectonderzoeker Herbert Blumer sprak zelfs van ‘emotionele bezetenheid’. De strip is een mengvorm, maar toch zullen strips sneller tot morele paniek leiden dan boeken. Zo schreef de psychiater Fredric Wertham in de jaren 1950 het boek Seduction of the Innocent. Hij trok hierin ten strijde tegen de immens populaire horror comics. Zijn boek zorgde er indirect voor dat die strips niet meer gemaakt werden.
Rond de effecten van romans op lezers deden zich nog maar weinig controverses voor. Het bekendste voorbeeld is dat van Die Leiden des jungen Werthers van Goethe. De zelfdoding van het hoofdpersonage werd in verband gebracht met jongeren die zich na de lectuur van het boek ook het leven benamen. In de 18de eeuw waren er echter geen visuele massamedia. Wanneer die wel beginnen op te duiken, wordt zelfdoding eerder in verband gebracht met film of tv.

De laatste jaren liggen ook videogames fel onder vuur. Zijn er belangrijke verschillen in de kritiek op games tegenover films, strips?

De kritiek gaat in verschillende richtingen, maar de meeste onderzoekers leggen een verband tussen de interactiviteit van videogames en hun grotere impact. Films of strips geven de werkelijkheid, in tegenstelling tot het boek, behoorlijk letterlijk weer, maar het blijven ‘passieve’ media. Gamers kunnen daarentegen interageren met een fascinerende virtuele omgeving. Ze kunnen wapens grijpen en daarmee schieten vanuit hun eigen point of view. Effectonderzoekers vermoeden dat daarom de identificatie met de personages nog groter zal zijn. Zij stellen dat de grote interactiviteit de voorlopig lagere beeldresolutie compenseert.

Ondanks de kritiek op gewelddadige beelden, komen er toch steeds meer extreme cartoons, films, games op de markt. Hoe komt dat volgens u?

De geschiedenis leert ons dat er verschillende redenen kunnen zijn waarom beeldgeweld soms veel extremere vormen aanneemt dan voorheen. Aan het eind van de jaren 1960 verhevigde plots het westerse filmgeweld. Dat had te maken met veranderende normen en waarden, met de ingrijpende aanpassing van de regels die bepaalden wat regisseurs wel of niet mochten tonen en met historische gebeurtenissen, zoals de oorlog in Vietnam. Deze elementen geven echter niet echt een verklaring voor de aantrekkingskracht van dergelijke beelden. Waarom zoekt een groot aantal kijkers, waaronder ook kinderen en jongeren, deze beelden op in plaats van hen te vermijden? Dit is een moeilijke vraag, wat blijkt uit het grote aantal theorieën, die proberen om dit te verklaren. De sensation seeking-theorie van Zuckerman vind ik interessant omdat die rekening houdt met het feit dat we biologische wezens zijn. Zuckerman zegt dat mensen een grote honger hebben naar nieuwe, intense ervaringen. De grootte van dat verlangen verschilt van persoon tot persoon, wat volgens hem te maken heeft met sociale én biologische factoren. Het voordeel van extreme media is dat ze kunnen voldoen aan de hang naar sensatie van de kijker, zonder dat die echt grote risico’s moet nemen.

Welke positie neemt u zelf in dit debat?

Tot nu heb ik vooral gesproken over wat wetenschappers uit de media-effecttraditie hebben gezegd. Zelf stel ik me een aantal vragen bij deze onderzoekstraditie. Ten eerste vind ik hun vraagstelling te beperkt. Aan welke risico’s staan kijkers van schokkende beelden bloot? Dat is hun centrale vraag. Effectonderzoekers zien media te veel als een probleem. Ze doen ook wel onderzoek naar positieve effecten, maar dat is heel beperkt. Door die overdreven aandacht voor negatieve effecten is er een vertekend beeld over media-effecten ontstaan. Ten tweede: zelfs als men zich tot deze vraag beperkt, dan nog blijkt dat men de complexiteit van het vraagstuk onderschat. Bij experimenten stelt men bijvoorbeeld groepen van proefpersonen samen op basis van leeftijd en sekse. Als men vervolgens, na het bekijken van schokkende beelden, verschillen opmerkt in het gedrag van de proefpersonen, dan brengt men dat in verband met hun leeftijd of sekse. Er kunnen echter veel verborgen variabelen zijn, zoals de cognitieve, emotionele of morele ontwikkeling van het kind. Ook de wijze waarop de verhouding tussen kinderen en personages wordt voorgesteld, vaak simpelweg omschreven als identificatie, laat te wensen over. Het is misschien verbijsterend, maar na 70 jaar effectonderzoek is er nauwelijks onderzoek dat de complexiteit van het effectvraagstuk recht doet. Ten slotte vind ik dat we het debat meer moeten opengooien. Je kunt tal van andere vragen stellen over media en over schokkende beelden in het bijzonder. Hoe komt het dat kinderen echte emoties beleven bij het bekijken van fictie? Hoe slagen media erin om die emoties op te wekken? Waarom zijn zowel kinderen als volwassen geïnteresseerd in enge of gruwelijke beelden? Hoe interpreteren kinderen die beelden?

Welke rol dienen politici, journalisten en opvoeders volgens u in dit debat te spelen? Is er nood aan zekere vorm van censuur?

Censuur lijkt mij, in een democratische samenleving, uit den boze. Wel is er nood aan inhoudelijke informatie. Die informatie wordt meestal aangereikt door de mediaproducenten zelf. Vaak is die nogal summier of generaliserend. De leeftijdscategorieën die je op dvd’s of videogames vindt, zijn louter indicatief. Onderzoek toont aan dat kinderen van dezelfde leeftijd angstig kunnen zijn voor de meest uiteenlopende films. Hier is een belangrijke taak weggelegd voor ouders en leerkrachten. Ouders moeten leren inschatten wat hun kind aankan en welke inhouden problematisch zijn. Sommige tienjarigen hebben geen problemen met Aliens, maar sommige 14-jarigen worden angstig van Edward Scissorhands. Regelmatig samen kijken is de boodschap. Ook leerkrachten moeten bijdragen aan de visuele geletterdheid van het kind.

Op verschillende scholen waren al incidenten met gewelddadige leerlingen. Wat vindt u van media die films als Rambo of Natural Born Killers de schuld geven?

Ik vind krantenartikels die een oorzakelijk verband tussen media en dit soort incidenten suggereren onverantwoord. Zelfs de meest rabiate hedendaagse effectonderzoekers vinden dergelijke berichtgevingen veel te simplistisch. Menselijk gedrag is veel complexer dan dat. Toch zal je mij niet horen zeggen dat films geen invloed hebben op kinderen. Ik beaam dat die invloed zeer groot kan zijn. Maar niet elk effect is even waarschijnlijk. Het is zeer onwaarschijnlijk dat kinderen na het bekijken van Natural Born Killers overgaan tot immoreel gedrag. Affectieve effecten lijken mij veel plausibeler. Het klopt dat kinderen angstig kunnen worden van films of nieuwsberichten. Vanzelfsprekend moet je als ouder vermijden dat je kind langdurig of extreem angstig wordt. Onderzoek met kinderen toont echter ook aan dat zij die angst niet noodzakelijk als negatief ervaren. Bij horrorfilms vinden ze dat gevoel soms prettig, bij nieuwsberichten ervaren ze het als een noodzakelijk kwaad.

Kathy Mathys

Voor wie er meer wil over weten:

David Buckingham (1996). Moving Images. Understanding children’s emotional responses to television. Manchester University Press.
Staat kritisch tegenover het effectonderzoek. Buckingham interviewt ouders en kinderen en probeert zo na te gaan hoe ze tv en films beleven.

Jeffrey Goldstein (red.) (1998). Why We Watch. The Attractions of Violent Entertainment. Oxford University Press.
Een reeks artikels waarin auteurs met uiteenlopende meningen proberen te achterhalen waarom wij worden aangetrokken door schokkende beelden.

Patti Valkenburg (2002). Beeldschermkinderen. Theorieën over kind en media. Boom.
Een van de weinige heldere Nederlandstalige overzichtswerken. Valkenburg staat positief tegenover het effectonderzoek, maar heeft ook aandacht voor andere onderzoekstradities die andere vragen stellen over de invloed van media.