Teju Cole – Open stad (De Standaard)


Lagen lospeuteren

Teju Cole bedwelmt de lezer met ‘Open stad’, een uitdagende roman over New York en Brussel.

Kathy Mathys

In 1949 publiceerde E.B.White het inmiddels legendarische ‘Here is New York’, een essay over de wereldstad. Hij doopte zijn pen in nostalgische inkt voor beschrijvingen van Italiaanse kruideniers in Little Italy en tijdloos uitziende obers in nachtelijke bars. White gaf te verstaan dat dit New York, bekend uit musicals en Hollywood-klassiekers van de jaren 1920, op het punt stond om te verdwijnen. Wie Whites essay kent, zal het zich herinneren tijdens het lezen van ‘Open stad’, de debuutroman van Teju Cole (°1975), een Nigeriaan die in 1992 in New York kwam wonen. Whites New York was eendimensionaal, een kartonnen stad waar je elk ogenblik een breed lachende Gene Kelly tegen het lijf kon lopen. Cole laat een veel complexere metropool zien. Het beeld van het onbekommerde ‘oude’ New York is een illusie. Dit is een stad met een geschiedenis die gewelddadig was, een stad met eindeloos veel lagen.

Onheilspellend

In ‘Open stad’ lapt Cole de dwingende regels en richtlijnen voor een stevige plot aan zijn laars. Er gebeurt wel degelijk iets in het leven van psychiater-in-opleiding Julius, een Nigeriaan die door de stad dwaalt omdat de wandelingen hem ‘verlosten van de streng gestructureerde denkwereld van het werk’. Toch zijn de verschuivingen minimaal en is Julius veeleer een kijker en luisteraar dan een traditioneel ondernemend personage. Over professor Saito, de oud-docent die hij bezoekt, stelt Julius dat hij van hem de kunst leerde ‘om een verhaal te volgen aan de hand van wat daaruit was weggelaten’. Door die enigszins onheilspellende vermelding verwacht je dat Julius dingen achterhoudt en stel je je in op een verhaal vol onthullingen. Wie is Julius? Het is een vraag die hardnekkig blijft rondspoken in je hoofd, ook wanneer je doorkrijgt dat dit geen traditionele roman is. Julius, zoon van een Nigeriaanse vader en een Duitse moeder, houdt niet van verbroedering met de Afrikanen die hij toevallig ontmoet. Zijn lens is scherpgesteld maar hij verkiest de rol van buitenstaander, wat nog het best tot uiting komt in de passage waarin Julius de schilderijen van John Brewster analyseert. Brewster schilderde – onder andere – dove kinderen. Hij was een rondreizende kunstenaar die als dove een buitenstaander bleef. In welke stilte hult Julius zich? Cole laat veel vragen open.

Walvissen

Julius wil ‘de lijn zien te vinden die aansluiting bood op mijn eigen rol in deze verhalen’. Zijn stadswandelingen voeren hem van Harlem, met zijn verkopers van geitencurry, tot Ground Zero, waar sporters op hometrainers zicht hebben op de ruïnes van de stad. Julius is een erudiete gids. Hij ‘ziet’ het verdwenen verleden, de walvissen spottende Nederlandse kolonisten, de slagvelden waar ooit Indianen woonden. Een groep kaartende mannen doet hem denken aan een tableau van Cézanne, een stofzuigende vrouw aan de vrouwen van Vermeer. Julius kijkt met de ogen van een schilder, wat niet verwonderlijk is want Cole is kunstenaar en fotograaf. Het is een levensgroot cliché, maar New York is een stad met miljoenen verhalen. Velen doen hun relaas aan Julius in lange monologen die met realisme niets te maken hebben. Daar is het Cole ook niet om te doen. De schrijver dwingt ons mee te kijken en na te denken over de meeslepende, eigenzinnige verbanden die Julius legt. Hoe weinig je ook over het privéleven van het hoofdpersonage komt te weten, je krijgt wel een beeld van de manier waarop hij denkt en droomt.

Brussel

Julius reist af naar Brussel, waar hij familie hoopt terug te vinden. Cole blijkt bijzonder goed op de hoogte van het sombere klimaat in een hoofdstad waar de angstige blikken van tramreizigers onthullen hoe gespannen de verhouding is tussen migranten en blanken. Brussel was tijdens de Tweede Wereldoorlog een ‘open stad’ waardoor bombardementen uitbleven, schrijft Cole. Julius loopt rond in een ander Brussel, een stad die de moeilijke migrantenvraagstukken ontwijkt. Hoewel Julius herhaalt dat zijn routes ingegeven zijn door toeval, is de structuur van deze dagboekachtige roman niet compleet vrijblijvend. Vooral op thematisch vlak zijn er refreinen. Koloniale geschiedenis, de manier waarop steden, landen omgaan met hun verleden of weigeren ermee om te gaan, zijn belangrijke thema’s. Als Cole al iets gemeen heeft met White, dan is het wel dat beide schrijvers laten zien dat New York zowel spektakel biedt als fundamentele eenzaamheid. De stad dwingt je nergens toe, maar neemt je evenmin in bescherming.

Cole schreef een duizelingwekkende roman die bij herlezing ongetwijfeld andere inzichten en gedachten losmaakt bij de lezer. De eenzame oude mannen die bij Tower Records met eindeloos geduld de CD-rekken doorzoeken vergelijkt Cole met ‘grazende dieren’. Zijn taal getuigt voortdurend van die scherpzinnige, poëtische blik.

****
Teju Cole – Open stad – vertaald door Paul van der Lecq – De Bezige Bij – 314 blz. – Oorspronkelijke titel: Open City.