Vlaamse en Nederlandse literatuur: De verschillen (Boek)


Zoek de verschillen

Vlaanderen en Nederland groeien steeds meer uit elkaar, hoor je dikwijls. Geldt dat ook voor de boekenwereld? En wat zijn de verschillen tussen de Vlaamse en de Nederlandse literatuur? Een verkenning.

Tekst: Kathy Mathys

Als kind waren de verschillen levensgroot. Legde ik mijn Vlaamse leesboeken opzij voor de Nederlandse, dan ging een nieuwe wereld voor me open. In de verhalen van Guus Kuijer en Anke de Vries reisden kinderen naar de Veluwe en hun ouders gebruikten woorden als ‘sjongejonge’. Spannend en exotisch vond ik dat als Gentse. Nu ik in Breda woon en getrouwd ben met een Nederlander die opgroeide in de Veluwe, heeft Nederland zijn exotische glans grotendeels verloren.
‘De Nederlandse literatuur is toch anders dan de Vlaamse,’ zeggen de leden van de Bredase schrijfgroep die ik begeleid wel eens, ‘beeldender, barokker.’ Is dat zo? Als voormalig jurylid van de Gouden Uil in Vlaanderen en huidig jurylid van de Ako Literatuurprijs kreeg ik de voorbije jaren de kans om na te denken over die verschillen. Zijn die er wel en zo ja, waarin schuilen die dan?

In een recent interview (10/9/2011) in het Vlaamse opinieblad Knack beweerde Jeroen Brouwers het volgende: ‘Uiteraard is er een groot verschil tussen de Vlaamse en Nederlandse literatuur. Ik ben de uitzondering die op de hoogte is van beide. Vraag eens aan een Vlaming wie Kluun is of Nicolaas Matsier, of wat De Gids is en wie Willem Bilderdijk en Potgieter waren? Of stel een Hollander de vraag wat Van Nu en Straks was, of wie Maurits Sabbe.’

Het zijn enkelingen die beweren dat de verschillen tussen de Vlaamse en de Nederlandse letteren zo minimaal zijn, dat je er maar beter geen aandacht kan aan besteden. Dat er verschillen zijn, lijkt ook mij vanzelfsprekend. Bedenk eens hoe anders de Engelse en de Amerikaanse literatuur zijn. Het landschap, het politieke en sociale klimaat, de geschiedenis en de taal zijn er zo verschillend dat geen mens eraan denkt om de twee op één hoopje te gooien. Natuurlijk is het moeilijk om te spreken over DE Amerikaanse literatuur alsof het een mooi afgerond geheel is. Het gevaar op veralgemening loert ook om de hoek wanneer je het hebt over de Vlaamse en de Nederlandse literatuur. Beide zijn veelkoppige wezens die zich niet in enkele lijnen laten typeren. Maar goed, laten we het toch proberen.

Loeders van moeders en zuipende nonkels

Onlangs kreeg de uitgever van Jeroen Meus – de Vlaamse Jamie Oliver, zeg maar – ervan langs in de Volkskrant omdat hij het kookboek van de Vlaming ‘onvertaald’ in Nederland op de markt bracht. Geen Nederlander die zou snappen wat een ‘busseltje’ peterselie was. Samen met vele andere Vlamingen ergerde ik me aan de betuttelende toon van de recensent en vroeg ik me af of het water echt zo diep was dat we elkaars taal niet eens begrijpen? Er zijn Vlaamse auteurs die hun taal cultiveren. Zij hebben het over zuipende ‘nonkels’ en laten hun personages ‘toile cirée’ op de salontafel leggen. Dimitri Verhulst is een mooi voorbeeld én hij is geliefd in Nederland. Ik vermoed dat de zuiptoestanden en marginale lotgevallen die Verhulst beschreef in ‘De helaasheid der dingen’ de meeste Nederlanders even exotisch in de oren klinken als de Veluwe-avonturen mij destijds. De taal hoeft dus geen kloof te vormen, al hoor je de meeste Vlaamse auteurs , Kristien Hemmerechts bijvoorbeeld, wel zeggen dat ze qua taalgebruik rekening houden met hun Nederlandse lezers. De Vlamingen zorgen ervoor dat hun publiek boven de Moerdijk hun taal perfect begrijpt. Een occasionele ‘ge’ vinden Nederlanders dan weer best charmant.

Erfgenamen van Boon en Claus

Hoe zit het met de verschillen in stijl, sfeer en toon? De Vlaamse literatuur is barokker en surrealistischer dan de Nederlandse, die veeleer cerebraal en afstandelijk is. Dat hoor je keer op keer bij letterkundigen. Dat de Vlaamse letteren beeldender en zinnelijker zijn, zou te maken hebben met de blijvende invloed van grootheden als Louis Paul Boon en Hugo Claus op de jongere generatie. Sommige specialisten halen er ook de Franse literatuur bij die vroeger invloedrijk was in Vlaanderen en die bijdroeg tot een klimaat van vormelijk experiment.
Zijn die verschillen nog steeds zo uitgesproken? Dat vraag ik me af, grasduinend door de boekenstapels, en ik kan het gevoel dat ik me op glad ijs begeef niet van me afschudden. Ja, Vlaanderen heeft Tom Lanoye met zijn zwierige, barokke verhalen, Saskia de Coster die vooral op zinsniveau weet te bekoren dankzij haar spannende, beeldende stijl of Elvis Peeters bij wie de lyriek een gruwelijk kantje krijgt. En Nederland? Auteurs als Tommy Wieringa en Marente de Moor zou ik nooit als cerebraal of afstandelijk beschrijven. Toch is er iets van aan, vind ik, bij de huidige generatie. Vooral dat surreële vind je in de Nederlandse literatuur minder terug. Vlaamse auteurs als Bart Koubaa, Joost Vandecasteele en Peter Terrin schrijven verhalen die niet meteen binnen het alomtegenwoordige genre van het psychologisch realisme vallen. Ze scheppen toekomstvisioenen, nare parallelle werelden die angstwekkend goed op de onze lijken maar net iets anders zijn. Vooral Koubaa en Vandecasteele schrijven erg beeldend. Hun buitenlandse tegenhangers zijn schrijvers als de Engelse J.G. Ballard. In Nederland doet Thomas Van Aalten iets gelijkaardigs, al is zijn stijl nuchterder. Natuurlijk heeft Vlaanderen ook schrijvers als Patricia De Martelaere of Yves Petry, van wie alle romans een cerebrale component bevatten, maar de beeldend-lyrische traditie – ik denk ook aan Anne Provoost, Marita de Sterck – is toch dichter bevolkt. De dominante religies in beide regio’s spelen natuurlijk ook een rol. Het lijkt me geen toeval dat katholiek Vlaanderen een barokkere literatuur heeft dan protestants Nederland. Soms krijg ik boeken in handen van auteurs met calvinistische wortels die zo dor en streng zijn dat ik er nauwelijks doorheen kom.

Engagement

Vroeger stond de Vlaamse literatuur bekend om haar geëngageerde karakter, maar die tijden zijn voorbij. Het is ver zoeken naar romanschrijvers die zich uitlaten over kwesties als migratie of moslimterrorisme, al zijn er uitzonderingen. Tom Naegels heeft van het hele migratievraagstuk zelfs zijn kernthema gemaakt, maar Naegels is dan ook een journalist-romancier die de actualiteit in krantencolumns becommentarieert. In Nederland zijn er deze dagen meer schrijvers die het land en de wereld waarin ze leven in vraag stellen of onder de loep nemen in hun fictie, al vormen ook zij een minderheid: Arnon Grunberg, Robert Anker, Robert Vuijsje en Christine Otten, bijvoorbeeld.
In Vlaanderen is het aantal allochtone auteurs dat wist door te breken beperkter dan in Nederland. Rachida Lamrabets ‘Vrouwland’ is enkel in letterenkringen bekend en verder is het pover, wat sommigen aan een gebrek aan talent wijten, anderen aan de ontoegankelijkheid van het literaire systeem. Het Brusselse internationaal literatuurhuis Passa porta doet haar best om daar verandering in te brengen. Het organiseert workshops voor beginnende allochtone auteurs.
Het is erg moeilijk om iets zinvols te zeggen over thematische verschillen binnen het bestek van een paragraaf. Oorlogsromans gaan in Vlaanderen meestal over de collaboratie, in Nederland over het verzet. Katholieke en protestantse thema’s, de ontsnapping aan een streng religieus milieu waren vroeger belangrijkere onderwerpen dan nu, al speelt dit gegeven nog, vooral in Nederland. Verder heb ik de indruk dat er veel inhoudelijke overlappingen zijn. Het individuele lief en leed van de mens is zowel in Vlaanderen als Nederland dé thematiek van het moment. Intieme verhalen hebben de bovenhand.

Familiewortels en frappuccino’s

Mijn specialiteit is de Angelsaksische literatuur, een gigantisch veld dat zowel experimentele obscuriteiten als zeemzoete familiegeschiedenissen omvat. Die laatste categorie neemt toe in omvang, nu amateurs schrijfcursussen volgen en daarna een boekje schrijven. Ik heb de indruk dat schrijvers in Nederland steeds meer op dat Angelsaksische spoor zitten. Het aantal familiegeschiedenissen dat jaarlijks van de persen rolt, is niet bij te houden. Soms gaat het om schrijvers die benieuwd zijn naar hun buitenlandse – veelal Surinaamse, Turkse – wortels, soms om Nederlanders die het ambachtelijke leven van een verre voorouder in de schijnwerpers willen zetten. In Vlaanderen verschijnen dit soort boeken nauwelijks, of misschien moet ik zeggen nog nauwelijks. Er is nog een ander ‘genre’ dat ik tijdens het jurylezen vaker tegenkom dan me lief is. Ik noem het zelf ‘frappuccinoboeken’. Verhaaltjes zijn dat over hippe jongens en meisjes – reclamemakers, uitgevers, copywriters – die met hun laptops rondhangen in al even hippe koffiebars en – ach – nu en dan een bluts oplopen in de liefde. Matthijs Kleyn is er zo een, Maurice Seleky ook. Wat ze schrijven is lectuur die gepresenteerd wordt als literatuur. Uitgevers sloven zich uit om pseudotalenten als James Worthy aan de man te brengen. In Nederland, wel te verstaan, in Vlaanderen ligt niemand wakker van deze nieuwkomers. Het aandeel van de boeken met een hoog lectuurgehalte is binnen de Vlaamse literatuur kleiner dan in Nederland. Vrouwenboeken over kanker, echtscheiding, incest – een markt die in Engeland en de V.S. bloeit en ook in Nederland belangrijker wordt – zijn er in Vlaanderen haast niet. Betekent dit dat de Vlaamse literatuur beter is? Nee, enkel dat de markt kleiner is en er dus minder verschijnt.

Marktverschillen

Hoe staat het trouwens met die marktverschillen? ‘Kleine broer Vlaanderen’ lijkt de laatste jaren de ene na de andere prijswinnaar af te leveren in Nederland. Erwin Mortier en David Van Reybrouck wonnen de jongste edities van de Ako Literatuurprijs, Yves Petry en Bernard Dewulf kaapten de voorbije twee jaar de Libris Literatuur Prijs weg. Daardoor ontstaat de indruk dat de Vlaamse literatuur ontzettend populair is in Nederland, wat niet klopt. Een handvol auteurs – lees: de prijswinnaars – doen het goed, de meerderheid is onbekend. Dat geldt trouwens ook voor de verkoop van Nederlanders als Paulien Cornelisse en Jan Siebelink die nauwelijks over de toonbank gaan in Vlaanderen. Vlaamse fictieschrijvers die in eigen land uitgegeven worden, kunnen het vergeten. Wie wil meespelen, moet op zoek naar een Nederlandse uitgever, zo blijkt. Yves Petry, Annelies Verbeke, Ivo Victoria: allemaal hebben ze een Nederlandse uitgever. In Vlaanderen zijn er enkele fictie-uitgeverijen maar om het met de woorden van Ilja Leonard Pfeijffer te zeggen: ‘Daar publiceren alleen huisvrouwen en gepensioneerde priesters.’ (5/6/2011 – NRC Boeken) Zo scherp zou ik het niet willen stellen. Bij de Gentse uitgeverij Vrijdag verscheen bijvoorbeeld het in Nederland volslagen onbekende ‘Puinvrouw in Berlijn’ van Hilde Keteleer, een debuut met internationale allures. Toch bevat Pfeijffers hyperbool een kern van waarheid. Vlaamse uitgeverijen zijn dan wel weer goed in non-fictie en die verkoopt trouwens beter dan fictie in Vlaanderen. Het gaat dan vooral om kookboeken van lokale sterren als Piet Huysentruyt, een schrijver die in Nederland helemaal niet aan de bak komt. Kijk je naar de verkoopcijfers van fictie in Vlaanderen, dan merk je dat Vlamingen en internationale schrijvers scoren, Nederlanders niet. In Nederland doet fictie het beter dan non-fictie en dan zien we hetzelfde fenomeen als in Vlaanderen: auteurs van eigen bodem en internationale toppers scoren. Dat zijn de feiten die blijken uit rapporten en statistieken. Toch schiet me meteen een uitzondering te binnen: Herman Koch, die wel verkoopt in Vlaanderen. Maar laten we wel wezen, ‘Het diner’ is een boek dat in wezen weinig verschilt van de romans die internationale successchrijvers als Blake Morrison en Jonathan Coe publiceren: vlot verteld proza met psychologische diepgang en spanning.

Verschijnen er ook in Vlaanderen boeken waarin aandacht is voor plot, meeslependheid? Het is een vraag die ik wel eens krijg van mensen die vooral Engelstalige boeken lezen. Helaas, zeg ik dan, het is nog steeds wachten op een Vlaams equivalent van Ian McEwan of Margaret Atwood. Het lijkt wel alsof Vlaamse auteurs bang zijn van een stevige plot. Misschien denken ze dat enkel thrillers een verhaallijn nodig hebben. In Nederland verschijnen ook veel plotloze boeken, al is er een kentering waarneembaar. Een schrijver als Peter Buwalda spiegelt zich aan Amerikaanse verhalenvertellers en ‘Bonita Avenue’ bewijst dat dit fascinerende literatuur kan opleveren.

Stel me de vraag naar de verschillen over tien jaar en misschien klinkt dan een heel ander antwoord. Zou het kunnen dat de groeiende invloed van workshops en schrijfopleidingen de nationale verschillen afzwakt? Is de streekroman, een genre dat vandaag de dag redelijk goed boert, over tien jaar gemarginaliseerd? Worden stijlverschillen minder uitgesproken in een literair klimaat dat steeds meer gefocust is op Angelsaksische modellen? Ik ben alvast benieuwd.