Sebastian Faulks interview (De Standaard)


Boos om het bedrog

In zijn eerste roman die in het heden speelt, voert Sebastian Faulks boosaardige bankiers en boekenminnende advocaten op. Een gesprek over Londen, de kredietcrisis en levenswijsheid.

Kathy Mathys

Ik weet niet waar Sebastian Faulks zijn slechte interviewreputatie vandaan heeft. Mocht hij al een hekel hebben aan gesprekken met de pers, dan laat hij daar in elk geval niets van merken. Faulks gaat één en al minzaamheid van start. Na een obligaat rondje België – ooit dronk de man vier liter Kwakbier op een Antwerpse bruiloft – hebben we het over ‘Een week in december’, de negende roman van de Engelse schrijver. Faulks is vooral beroemd om ‘Het lied van de loopgraven’ en ‘Charlotte Gray’, romans die respectievelijk over de Eerste en de Tweede Wereldoorlog gaan.
‘De meeste van mijn boeken spelen in het verleden en ik wou al lang een hedendaags verhaal schrijven. Ik wilde iets schrijven over de wereld van nu zonder de journalistieke toer op te gaan.’

Faulks houdt niet van waterige verhaaltjes over echtscheidingen en burenruzies. Hij heeft een zwak voor verhalen die je nieuwe dingen leren, zowel over de wereld als over de mensen die die wereld bevolken. ‘Ik ben dol op research. In welke richting ging het verkeer in New York in 1959? Hoe verwarmden Fransen hun huizen in 1936? Dat soort dingen. Voor ‘Een week in december’ was mijn grondmateriaal vertrouwder. Toch kwam er onderzoek aan te pas. Vooral de verkenning van de bankierswereld was een uitdaging.’
In ‘Een week in december’ beschrijft Faulks zeven dagen uit het leven van Londenaars, die op het eerste zicht weinig met elkaar te maken hebben. Het verhaal speelt in 2007, wanneer de financiële luchtbel nog niet is gebarsten, al zijn er de eerste tekenen aan de wand. Eén van de personages is de nietsontziende hedgefondsbeheerder John Veals, een slechterik met Dickensiaanse trekken. Verder ontmoeten we onder andere een psychiatrische patiënt, een advocaat, een metrobestuurster, een fanatieke tienermoslim en een verbitterde recensent .
‘De personages zijn niet enkel met elkaar verbonden doordat ze in dezelfde stad wonen. Ook op thematisch vlak is er een link. Het jongetje dat zichzelf verliest in een drugroes, de moslimtiener die zich overgeeft aan extremistische praktijken, de schizofrene man en de hedgefondsbeheerder die handelt in miljoenen: ze bevinden zich allen in een virtuele wereld en ze hebben de aansluiting bij de werkelijkheid verloren.’

Vloek van internet

Faulks wou een modern verhaal schrijven in een klassiek jasje. Hij dacht dat ‘Een week in december’ een boek zou worden als ‘Bleak House’ van Dickens. Toen hij een paar hoofdstukken af had, merkte Faulks dat het een andere kant opging. Zijn verhaal werd korter en satirischer. Vooral de literaire recensent krijgt er behoorlijk van langs, zijn aanwezigheid dient enkel donkerkomische doeleinden. Faulks bekijkt niet elk personage door een satirische lens. Vooral metrobestuurster Jenni en advocaat Gabriel zijn personages met wie je makkelijk kan meeleven. Faulks, die gruwt van autobiografisch schrijven, geeft toe dat Gabriels gedachtegoed harmonieert met dat van hemzelf.

‘ Gabriel houdt niet van internet, wel van lezen. Net als hem vind ik dat je door te lezen een superieure verbintenis aangaat met de wereld. Volgens mij kan je enkel een waardevol leven leiden door te begrijpen wat anderen voelen en denken. Er zijn twee manieren om daar achter te komen. Je kan met mensen praten, hen vragen stellen of je kan fictie lezen. Omdat mensen zelden echt tijd maken om in de diepte te gaan tijdens een gesprek en omdat niet iedereen zich even goed kan verwoorden, zijn boeken ideaal voor wie mensenkennis en levenswijsheid wil opdoen. Bijna alles wat ik weet over romantiek en relaties haalde ik uit boeken. Via het internet kan je dit soort dingen volgens mij niet leren. Het is niet meer dan een hoop data. Ik maak me ernstig zorgen om kinderen die enkel nog surfen en geen boeken meer lezen.’
Wanneer ik hiertegen inbreng dat internet en computers kinderen toch ook allerlei vaardigheden en kennis bijbrengen, wuift Faulks mijn opmerking weg:

‘Vorige week liet iemand me Second Life zien. Hij toonde me hoe je binnen die virtuele wereld een minischerm kan plaatsen, waarop je een film kan zien. Wat is er nu zo spannend aan een scherm binnen een scherm? Het is allemaal zo banaal. Ik vrees echt dat de tieners van nu de eerste generatie zal zijn sinds 1800 die minder weet dan haar ouders. Kinderen absorberen geen kennis meer, ze googelen alles snel. Begrijp me niet verkeerd, ik heb ook een mobiele telefoon en ik email heel vaak. Ik heb geen afkeer van het internet, wel ben ik bezorgd. Misschien vind je me een oude zeur, maar ik laat mijn tienerkinderen wel Sims spelen.’

Boos

Volgens Faulks leven niet enkel internetadepten in een virtuele wereld. Bankiers, religieus fundamentalisten en krankzinnigen doen dat net zo zeer. Faulks verdiepte zich voor een vroegere roman ‘Human Traces’ al in de schizofrene geest:

‘ Wie zich in een virtueel segment begeeft, vindt die realiteit boeiender dan wat er werkelijk om hem of haar heen gebeurt. Een schizofrene vrouw met wie ik praatte, vertelde me dat de stemmen die ze hoort veel luider zijn dan normale mensenstemmen. Tijdens mijn interview met haar hoorde ze drie andere stemmen. Ze schermde zich ervoor af want wat die stemmen vertelden, was veel boeiender dan mijn vragen, zei ze. Had ze geluisterd, dan hadden we het interview moeten staken. In het Oude Testament zijn er velen die stemmen horen, ook in de Koran. Er is een theorie dat het horen van stemmen in ver vervlogen tijden wijd verbreid was en dat dit niet wees op een psychische stoornis, erg fascinerend. Toch denk ik dat het problematisch is, wanneer je je aangesproken voelt door iets virtueels, waardoor je het gevoel met de werkelijkheid verliest.’

Veals zit vast in een werkelijkheid vol cijfers. Hij heeft geen enkele interesse voor wat de tastbare wereld hem te bieden heeft. Faulks schreef dit boek terwijl de kredietcrisis zich op gang trok en hij verbaast zich over de gelatenheid waarmee zijn landgenoten de schandalen ondergaan:

‘We hebben een schuld van 180 biljoen en we weten in wiens zakken het geld is verdwenen. Hadden de banken zich tussen 2000 en 2008 tevreden gesteld met 80 % van wat ze zichzelf daadwerkelijk betaalden, dan zou geen van de instellingen failliet zijn gegaan. Dat geeft je een idee van de hebzucht, het is onvoorstelbaar. Onze tieners zullen opgroeien in een wereld met hoge belastingen en een aanmodderende economie. Die periode zal minstens twintig jaar duren, bankiers hebben de toekomst van onze kinderen gestolen. Ik sta versteld, wanneer ik zie hoe mak mensen hierop reageren. Ze zeggen: “Ach, ik begrijp er toch niets van.” Ik vraag me af wat diezelfde mensen zouden zeggen als hun kind in een rolstoel zou terechtkomen door een auto-ongeval. Zouden ze dan ook beweren dat ze niets begrijpen van hoe automotoren werken? Ik wil dat de daders de gevangenis ingaan en ik wil een garantie dat dit niet opnieuw gebeurt. De kranten hebben het over ‘publieke woede’. Daar merk ik niets van. Er zouden protestacties moeten plaatsvinden, ik wil gebroken ramen zien, razernij.’

Romantisch

Op de laatste bladzijde van ‘Een week in december’ zien we een triomferende Veals. We horen hem bijna in sardonisch gelach uitbarsten. Deze roman is, ondanks de komische toetsen, donkerder dan we gewend zijn van Faulks. Hoe zit het eigenlijk met zijn visie op het leven?

‘Mijn levensvisie is nog steeds romantisch, al zijn er wel dingen die me zorgelijk stemmen. Ik vind dat ervaringen of relaties waaraan een einde komt even waardevol zijn als die die blijven duren. Je hoort wel eens dat enkel ‘eeuwige’ liefde betekenisvol is. Volgens mij zijn relaties waar door problemen of omstandigheden een eind aan komt even bijzonder. Ik heb daar vaak over geschreven. Trouwens, niets is eeuwig, toch? Mijn visie is dus nog steeds positief, maar ik vind dat positivisme en boosheid samen kunnen gaan.’

Bij Faulks gaan de ideeën en thema’s waarover hij wil schrijven vooraf aan de personages:

‘Wat me bij ‘Birdsong’ interesseerde, bijvoorbeeld, was de vraag: waartoe zijn mensen in staat en hoe ver kunnen ze gaan? De werktitel van het boek was ‘How Far Can You Go?’. Na het schrijven van mijn roman, antwoordde ik op die vraag: ‘Ze zijn tot alles in staat.’ Meestal ontstaan mijn verhalen vanuit een thema of een vraag, al zijn er uitzonderingen. Mijn vorige roman ‘Engleby’ is een buitenbeentje. Het is mijn enige boek in de ik-persoon. Ik hou niet van schrijven in de ik-vorm, ik krijg dan het gevoel dat het te dichtbij komt. Maar goed, op een ochtend lag ik in bed en hoorde ik de stem van het personage dat Engleby zou gaan heten. Erg vreemd, zoiets overkomt me nooit. Hij begon te vertellen en ik schreef die flarden neer. Zo ontstond mijn roman, die ik erg snel schreef. Het vloeide eruit. In het begin wantrouwde ik wat ik schreef want ik ben een puritein: wat leuk is en makkelijk gaat, dat maakt me sceptisch.’

Faulks hoopt dat de Engleby-ervaring niet eenmalig is. Hij vond het spannend om een ik-verhaal te schrijven en wil zichzelf zo vaak mogelijk blijven verrassen. Hij wil niet vastzitten aan één genre. Daarom schreef hij ook de James Bond-roman ‘Devil May Care’:
‘ Dat was leuk, ik heb nooit zoveel gelachen tijdens het schrijven als toen. Toch was het niet echt makkelijk, je neigt al snel naar pastiche en dat was niet de bedoeling. Ik vond het vooral vreemd om te werken met een personage dat geen innerlijk leven heeft. De ene actiescène na de andere schrijven en originele gevechtstechnieken bedenken, daar ging het om.’

Faulks is niet uitgepraat over het heden. Hij droomt van een Roth- of Updike-achtige roman over een universiteitsprofessor die in een existentiële crisis verzeilt.

‘Ik weet niet hoe het komt, maar een literatuurprofessor in Leicester (Engeland, km) klinkt me ridicuul in de oren, terwijl ik helemaal geen probleem heb met een professor uit New Jersey (V.S., km). Veel van Roths personages hebben saaie jobs, ze maken handschoenen of reiskoffers. Toch komen ze daar goed mee weg. Ik denk dat Engelsen al snel de neiging hebben om te spotten met dergelijke personages. Het is iets cultureels dat erg diep gaat. Ik zie niet meteen een Engelse schrijver die een Updike-achtig boek kan schrijven. Misschien waag ik zelf ooit een poging.’

**
Sebastian Faulks – Een week in december – vertaald door Mario Molegraaf – Prometheus – Amsterdam – 414 blz. – Oorspronkelijke titel: A Week in December.