Autobiography of Mark Twain (De Standaard)


Een bruisende woordenvloed

Honderd jaar na zijn dood verschijnt de autobiografie van de Amerikaanse Mark Twain. Het versnipperde werk laat de lezer kennismaken met de donkere kantjes van zijn geest.

Kathy Mathys

Misschien komt het door de kinderboekenversies van ‘Adventures of Huckleberry Finn’ en ‘The Adventures of Tom Sawyer’, olijke vertellingen waarin blank en zwart hand in hand over het bedauwde gras stappen. Feit is dat voor veel volwassenen de naam Mark Twain sentimentele en idyllische associaties oproept. Nochtans is Twain één van de allergrootste Amerikaanse auteurs en ‘Huckleberry Finn’ is voor het gros van de hedendaagse schrijvers een mijlpaal in hun literaire wasdom. Tussen 1870 en 1905 begon Twain, een pseudoniem voor Samuel L. Clemens, veertig keer aan zijn autobiografie. Telkens strandde hij, omdat hij worstelde met de vorm. De autobiografie die nu, honderd jaar na zijn dood, verschijnt is een vergaarbak van fragmenten en langere stukken. Alle aanzetten en probeersels staan erin, net als de uiteindelijke autobiografie, die Twain in 1906 dicteerde aan een stenograaf. Een team van academici, onder leiding van Harriet Elinor Smith, zorgde voor de uitgave. Verwacht geen chronologische opzet of traditionele spanningsboog. ‘Ik maak graag uitstapjes in een autobiografie – er is meer dan genoeg ruimte (mijn vertaling),’ schreef Twain, die zijn schrijfproces uitgebreid bespreekt. Dat Twain de voorkeur heeft voor een losse structuur, een associatieve aanpak vol zijsprongen, is niet verwonderlijk. Ooit vergeleek hij het verhaal met een beek, waarvan de koers verandert bij elke steen die ze raakt. Twain kiest uiteindelijk voor een combinatie van memoire en dagboek. Hij houdt van het rauwe, directe verslag van emoties en gebeurtenissen. De tijd brengt volgens Twain een stoflaag aan en het is ook daarom dat hij journalistiek verkiest boven geschiedschrijving. Twain is ervan overtuigd dat zelfs de toekomstige lezer liever een flitsend en zintuiglijk verslag leest dan een verstorven herinnering. In vele gevallen klopt dat, omdat Twain een fenomenale auteur is met een superieur oor voor dialogen. Zijn transcripties van het gekibbel tussen zijn vrouw en de meid die hij Wuthering Heights noemt, zijn grappig en klinken nog heel eigentijds. Het is niet altijd even spannend voor de hedendaagse lezer. Wanneer Twain een Weense parade in eindeloze details neerzet, verslapt de aandacht. In tegenstelling tot wat Twain beweert, zijn de stukken waarin hij verre herinneringen ophaalt, niet minder sprekend. De passages waarin hij de boerderij van zijn oom beschrijft, bruisen. Twain verbleef er maanden als kind en de plek vormt het decor voor ‘Sawyer’ en ‘Huckleberry Finn’. Twain heeft het in zinnelijke beschrijvingen over de geuren van wilde bloemen en aardbeien, de krakende bladeren onder zijn voeten en de smaak van zoete aardappel en prairie-kip.

Geen onversneden patriot

Twain schrijft, ongehinderd door conventies over culturele correctheid, over de ‘negervrienden’, met wie hij opgroeit. Hij ontdekt op de boerderij dat hij ‘dat ras erg graag mag (mijn vertaling)’, al had hij tijdens zijn schooltijd nog geen bezwaar tegen slavernij, iets wat later verandert. De recente uitgeversbeslissing om een nieuwe, Amerikaanse editie van ‘Huckleberry Finn’ uit te brengen, gezuiverd van het woord ‘neger’, is dan ook absurd: Twain was geen racist. Hij was evenmin een patriot: ‘Wat het algemene publiek als patriottisch bestempelt, komt niet overeen met mijn standpunten (mijn vertaling),’ schrijft Twain. Hij is kritisch voor de Amerikaanse presidenten, waarvan hij er een aantal ontmoet. Zijn steun aan Amerikaanse oorlogen is niet onvoorwaardelijk en hij werd nooit lid van een politieke partij, al staat hij bekend als een republikein. Wanneer Twain uitweidt over politiek komt zijn duistere mensbeeld aan het oppervlak. Volgens Twain is tolerantie een illusie en is het politieke gepalaver over vrijheid van meningsuiting een hoop nonsens. Wanneer het erop aankomt, meent de schrijver, denkt ieder mens enkel aan zichzelf en zijn dierbaren.

Familieman

Twain is een scherp observator en zijn ideeën over het politieke en maatschappelijke klimaat zijn nog even fris als honderd jaar geleden. Laat de schrijver ons in zijn ziel kijken? Af en toe, al is Twain openhartiger over anderen dan over zichzelf. Dat is ook de reden waarom het boek pas een eeuw na zijn dood mocht verschijnen: niemand van de betrokkenen mocht nog leven. Twains gezin hoefde alvast niets te vrezen: de schrijver bewierookt hen. Toen Twain in 1867 zijn vrouw voor het eerst zag, was hij meteen onder de indruk van haar karakter. Mevrouw Clemens was zijn redacteur, de moeder van zijn kinderen, zijn grote liefde. Ze verklapte aan haar dochter Suzy dat Twains liefdesbrieven superieur waren aan de epistels die Nathaniel Hawthorne naar mevrouw Hawthorne stuurde. De autobiografie bevat ook fragmenten van een biografie die Twains vroeg gestorven dochter Suzy schreef over haar vader. Zij beschrijft hem als een begiftigd verhalenverteller en een gebruiker van scheldwoorden. Dit is het eerste deel van een drieledige autobiografie. De redacteuren gingen met veel liefde en respect aan het werk: hun inleiding en de voetnoten zijn indrukwekkend en maken van deze autobiografie een lijvig werkstuk, enkel bestemd voor echte Twain-fans. Wie een compacter, rechtlijniger overzicht wil van leven en werk van Twain kan beter één van de Twain-biografieën lezen.

***
Mark Twain – Autobiography of Mark Twain Vol. 1 – University of California Press – 760 blz.