Booker Prize 2012 (De Standaard)

Geen hapklare brokken
Vorig jaar koos de jury van de Man Booker Prize voor makkelijk leesbare boeken, dit jaar ligt dat anders. De nadruk ligt op ambiguïteit en nuance, op stijl en taal. Op dinsdag 16 oktober weten we wie de winnaar is.
Kathy Mathys

Deborah Levy – Swimming Home

‘Is het een beer?’Dat is de vraag die de bezoekers van een Franse vakantievilla stellen, wanneer ze iets in hun zwembad zien drijven. Deborah Levy zet meteen de toon voor haar hechte, elliptische roman over schijn en metamorfose, dood en verlies. De verpakking van ‘Swimming Home’ is zo vertrouwd dat je de neiging hebt om je comfortabel te nestelen met je boek. Twee gezinnen trekken naar de Alpes-Maritimes voor een verblijf in stijl. Joe Jacobs is een dichter met een psychiatrisch verleden, zijn vrouw Isabel is zelden thuis als oorlogscorrespondente. Nina is de kwetsbare en onzekere dochter van het paar. Het andere koppel heeft een onsuccesvolle zaak van exotische wapens en juwelen. De massa in het zwembad is een jonge vrouw met een magere ribbenkast en een waskleurig lijf, Kitty Finch. Door een vergissing met de boekingen blijft Finch en neemt ze haar intrek in een met duivenstront bezaaide logeerkamer. Het gegeven van de indringer kwam enkele jaren geleden ook al voor in Booker shortlist- kandidaat ‘De toevallige’ van Ali Smith. Net als die schrijfster is Levy’s werk speels en filosofisch.
De naakte schoonheid is geen realistisch personage, wel een constructie, een droom, een belichaming van verlangen, angst en pijn. Kitty presenteert zich als Joe’s fan en ze wil dat hij haar gedicht ‘Swimming Home’ leest. Voor Nina is Kitty’s schoonheid fascinerend en verslavend. Isabel ziet haar als een wapen dat ze kan inzetten in de stille oorlog die ze voert met haar man. In het midden van haar leven bedenkt de oorlogscorrespondente dat ze teveel gruwelen heeft gezien om haar leven zelf nog om te gooien. Kitty Finch is een boodschap uit het verleden, een vleesgeworden trauma. De thematiek is zwaar en bedrukkend, Levy’s aanpak is dat niet. Haar woordkeuze is exact, begeesterend en haar humor is intelligent. ‘Swimming Home’ is minder experimenteel dan ‘C’ van Tom McCarthy, die het nawoord schreef van deze roman. Dit is avontuurlijke literatuur op haar best. De zegekansen voor Levy zijn behoorlijk en de bekroning zou niet onverdiend zijn.
Alison Moore – The Lighthouse

‘Mijn hart voelt als de lap rauw vlees die het is,’ zegt Futh, de late dertiger die, verlaten door zijn vrouw, voor het eerst alleen op reis gaat. ‘The Lighthouse’ is geen mijmerende evocatie van een huwelijksleven. Alison Moore houdt de touwtjes strak gespannen in het beklemmende gruwelverhaal waarmee ze debuteert als romanschrijfster. Voor zijn eerste overnachting strijkt Futh neer in Hellhaus en de lezer krijgt meteen te horen dat de man er ook tijdens de laatste nacht zal verblijven. Gezien de naam van het etablissement belooft dat weinig goeds. Futh maakt een cirkelvormige wandeltocht en onderweg haalt hij herinneringen op aan zijn kinderjaren waarin de volwassenen om hem heen grensoverschrijdend gedrag vertoonden, hem beschimpten of verlieten. Het huwelijk bracht geen verbetering. Moore wisselt de Futh- hoofdstukken af met het verhaal van de al even ongelukkige Ester, de uitbaatster van Hellhaus. Net als Futh is deze verslindster van romances een weerloos element in het machtsspel van anderen. De pogingen van Futh en Ester om grip te krijgen op hun leven, worden door Moore afgestraft. Met een Hitchcockiaanse precisie verbindt ze het lot van haar personages. Qua stijl doet deze benauwende roman met zijn sluimerende spanning, denken aan de boeken van M.J.Hyland: sober, spaarzaam met adjectieven, weinig gedachtestromen. De geur van vleesjus, van sinaasappelschillen en sigarettenrook roepen een hele wereld op in dit onderkoelde verhaal dat stilistisch sterker is dan op thematisch vlak. Moore legt de symboliek er nogal dik op. De vuurtoren uit de titel vormt voor het hoofdpersonage een haven, een veilige plek. In zijn broekzak draagt de volwassen Futh een zilveren parfumflesje in de vorm van een vuurtoren. Het is dit kleine object – het symbool voor alle kwaad dat de volwassenen hem hebben aangedaan – dat de motor vormt van het verhaal. Dit boek verscheen bij de onafhankelijke uitgever Salt. Moore is beslist niet kansloos bij een jury die duidelijk heeft gekozen voor esthetisch raffinement.
Will Self – Umbrella

Zack Busner is een personage dat Will Self eerder opvoerde in verhalen en romans. In ‘Umbrella’ zien we Busner op twee momenten uit zijn leven. Tijdens de jaren 1970 is hij een psychiater die de overmatige toediening van bepaalde medicijnen in vraag stelt. Veertig jaar later overpeinst de oude Busner de beslissingen die hij nam als arts. Hij zit met vragen rond de alternatieve therapie die hij toediende aan Audrey Death. Zij lijdt al bijna vijftig jaar aan encephalitis lethargica, wanneer Busner haar voor het eerst ontmoet in de jaren 1970. Dat klinkt allemaal erg overzichtelijk en helder, terwijl ‘Umbrella’ dat niet is. Self schreef een modernistische roman, een genre dat hem wellicht geschikt leek voor een verhaal over, onder andere, de opkomst van de moderne techniek en de naschokken van de Eerste Wereldoorlog. James Joyce en Virginia Woolf zijn de bekendste modernisten en in de jaren 1920 was hun proza vol innerlijke gedachtestromen, verspringende vertelstandpunten en wisselende taalregisters revolutionair. ‘Umbrella’ heeft niet diezelfde verrassende impact. Op zich is dat niet erg. Er zijn vandaag de dag schrijvers zat die doen alsof ze nog in de negentiende eeuw leven, wanneer je hen beoordeelt op hun werk. Wat ‘Umbrella ‘moeilijk verteerbaar maakt, is de overdaad. De zinnen zijn overladen met medische en poëtische termen, met gedachtesnippers en liedteksten. Het effect is net zo claustrofobisch als de ziekenhuisgangen die Self in al hun horror laat verschijnen. Misschien was dat wel de bedoeling van de schrijver die de hopeloosheid van geïnstitutionaliseerde levens van de pagina’s laat druipen. Wie geen uitmuntende kennis van het Engels heeft, laat dit boek beter liggen. Self amuseert zich met dialecten, met vergeten woorden. Dit is een talige dwaaltuin waarin je geen vaste grond onder de voeten hebt. Als lezer weet je vaak niet wat er gebeurt, met wie en waar. De personages zijn als machines die verzen uit ver vervlogen tijden spuwen, flarden uit oude gesprekken. Als dit boek wint, dan wordt het de minst vaak uitgelezen Booker-winnaar ooit.
Tan Twan Eng – The Garden of Evening Mists

‘The Garden of Evening Mists’ opent met de woorden ‘Er was eens… ‘. Toch is dit geen sprookje, verre van zelfs. Tan Twang Engs tweede roman is een historische vertelling die speelt in de Cameron Hooglanden, Maleisië. In de vroege jaren 1950 maakte het gebied deel uit van de Federatie van Malaya en stond het onder Brits gezag. Tijdens de Tweede Wereldoorlog leed de bevolking onder de Japanse bezetting en kwamen veel inwoners in kampen terecht. Een van hen is de Chinese Teoh Yun Ling, die er haar zus verloor. Na de oorlog reist Yun-Ling af naar de Hooglanden, waar Aritomo, de voormalige tuinman van de Japanse keizer, in alle eenzaamheid werkt aan Yugiri, zijn tuin van avondmist. Als eerbetoon aan haar overleden zus die geobsedeerd was door Japanse tuinen, wil de Chinese er zelf een aanleggen. Ze wordt leerlinge van de Japanner.                                                                        
Als oude zieke vrouw, die haar taalvermogen dreigt te verliezen, blikt Yun-Ling terug op de naoorlogse jaren. Volgens Aritomo onthult elke kronkel in het tuinpad een nieuw uitzicht. Op geen enkel moment heb je een totaaloverzicht in Yugiri. Zo is het ook met deze roman waarin elk personage moreel ambigu is. Verrassend is dit niet want de schrijver doet zijn uiterste best om de lezer ervan te doordringen dat elke werkelijkheid relatief is. Zie Aritomo’s spel met illusies in de tuin. Net als de Pakistaanse Nadeem Aslam schrijft Tan Twan Eng in sierlijke en verfijnde zinnen over de gruwelen van de oorlog. Tans roman herinnert door de traagheid van het verhaal ook aan het werk van Kazuo Ishiguro, al is hij stilistisch minder sterk. Tan wisselt haiku-achtige observaties – fladderende vlag, draaiend waterwiel – af met dialogen en actie. Het is jammer dat de historische achtergrondinfo in de dialogen gepropt zit, dat doet onnatuurlijk aan. Toch heeft de lezer die achtergrond nodig bij de lectuur van dit complexe boek over schuld, vergiffenis en de (on)mogelijkheid om te herinneren. Op verteltechnisch vlak is er nog werk aan de winkel voor deze Maleisische auteur. Zijn kansen op de prijs zijn behoorlijk: jury’s houden van moreel ambigue personages.
Jeet Thayil – Narcopolis
Dom Ullis, de verteller in dit romandebuut, blijft bijna de hele tijd achter de schermen. Het ware hoofdpersonage is Mumbai of beter nog, de rook die uit de opiumpijpen komt gekropen van de talrijke gebruikers in dit boek. Jeet Thayil is een Indische dichter, romanschrijver en muzikant die opgroeide in New York, Hongkong en Mumbai. ‘Narcopolis’, ook een debuutroman, is een verborgen geschiedenis van de Indische miljoenenstad. Thayil neemt de lezer mee naar khana’s, opiumsalons, tijdens de jaren 1970 en 1980. Aan de hand van enkele losse verhalen laat hij zien hoe opium plaats ruimde voor heroïne. De personages doen hun verhaal meestal in lange drugmonologen die de schrijver afwisselt met afstandelijkere stukken. Dimple is het krachtigste personage. Als zevenjarige werd hij weggegeven door zijn moeder. Hij werd gecastreerd en werkte als eunuch in een bordeel. Dimple wordt vaste klant bij Rashids khana en aan Dom vertelt hij zijn nachtverhalen over verlies en over de verschillen tussen mannen en vrouwen. Het is pijn die Dimple naar Rashid’s drijft, fysieke en mentale. Dan is er het verhaal van meneer Lee, een Chinese banneling die zich ontfermt over Dimple. Hij verfoeit Mumbai omdat het een stad is die niet omkijkt en waar geld het enige is wat telt. Lee geeft Dimple lessen in alleen-zijn, in afscheid. Thayil houdt van de drugspoëzie van Baudelaire, Burroughs en Thomas De Quincey. Ook deze shortlist- kandidaat kreeg lof om de inventieve taal en stijl. Toch is dit net zo zeer een geëngageerd boek over de nachtmerries van de gebruikers van garad, de Pakistaanse rommeldrug, gemaakt van het afval dat rest na de productie van dure drugs voor de rijken. Thayil schept een verrassend beeld van de verhoudingen tussen moslims en hindoes. Voor Dimple is de boerka een vermomming die hem de vrijheid geeft om ongezien de stad te doorkruisen. Ondanks vele knappe passages en een onmiskenbare stilistische flair is deze roman niet dwingend genoeg om als winnaar uit de strijd te komen. Sommige verhalen zijn te langdradig.
**** Deborah Levy – Swimming Home – Faber & Faber – 176 blz.
*** Alison Moore – The Lighthouse – Salt Publishing – 192 blz.
** Will Self – Umbrella – Bloomsbury Publishing – 416 blz.
*** Tan Twan Eng – The Garden of Evening Mists – Myrmidon Books – 448 blz.
** Jeet Thayil – Narcopolis – Faber & Faber – 304 blz.