Eimaer McBride interview (De Standaard)

Schrijven zonder valhelm
Met ‘Een meisje is maar half af’ slaagt Eimear McBride erin de Ierse roman opnieuw uit te vinden. Naar aanleiding van de prachtige Nederlandse vertaling is de schrijfster te gast in Antwerpen.
Kathy Mathys
‘Voor jou. Je krijgt binnenkort. Jij mag een naam bedenken. Wat jij nu zegt draagt ze haar hele leven met zich mee. Mama ik? Ja jij.’ Zo begint ‘Een meisje is maar half af’, het debuut van Eimear McBride, winnares van de Baileys Women’s Prize for Fiction. Tijdens het lezen van de eerste bladzijden voelt de grond wankel onder je voeten. Het lijkt wel alsof McBride een nieuwe taal heeft gesmeed om haar verhaal te vertellen. Veel zinnen zijn onaf, brokstukken zijn het, flarden. De schrijfster neemt je mee naar het diepe binnenste van een half af meisje. Haar broer is terminaal, ze wordt verkracht door een oom. McBride volgt haar tot ze volwassen is.
‘Ik schrijf al sinds ik kan lezen, vanaf mijn derde,’ vertelt ze. ‘Toen ik een tiener was, probeerde ik de stemmen van andere schrijvers te imiteren, een tweede ‘Dood in Venetië’ te schrijven. Daarna studeerde ik aan het Drama Centre en het was pas in 2000 dat ik ervan overtuigd was dat ik moest schrijven in plaats van te acteren. Dat inzicht overviel me toen ik vier maanden alleen in Sint-Petersburg verbleef. Mijn broer was het jaar daarvoor gestorven en ik bevond me op een kruispunt in mijn leven. Ik besefte dat ik niet wilde acteren en dat was traumatiserend want ik had altijd gedacht dat ik actrice zou worden. Wie was ik dan wel?’
McBride keerde terug uit Sint-Petersburg en vanaf dan stond ze jarenlang om vijf uur op om meters te maken. Ze probeerde veel uit, geen van haar manuscripten was langer dan vijftien bladzijden. Ze kreeg een gouden kans, toen haar man een flink pak geld ontving om een theaterstuk te regisseren in Japan: ‘Dankzij zijn honorarium hoefde ik enkele maanden niet te werken en had ik tijd om te schrijven.’
Vlak voor het koppel naar Japan vertrok, werd er bij hun ingebroken en verdween McBrides handtas met daarin alle notities die ze twee jaar lang maakte. Destijds was het een catastrofe voor haar, ze had niets op computer staan. Nu kijkt ze er anders tegenaan: ‘Toen ik terugkwam uit Japan, moest ik gewoon beginnen van nul. Mijn oorspronkelijke idee heb ik laten varen. Drie weken na mijn terugkeer schoten de openingswoorden van ‘Een meisje is maar half af’ door mijn hoofd en ik wist meteen dat ik iets waardevols in handen had.’
Uw boek is onconventioneel. Ging u van de ene op de andere dag zo schrijven?
Nee, dat ging geleidelijk, ik dreef steeds meer weg van een klassiekere aanpak. Ik wilde de lezer een andere leeservaring bieden: fysiek, onintellectueel. Ik wilde een boek dat zo direct binnenkomt bij de lezer dat het is alsof er geen schrijver aan te pas kwam. Een aanslag op het zenuwstelsel, zoiets had ik in gedachten. Zin na zin, zo pakte ik het aan. Ik had niets, geen plot, geen personages. Toch volgde ik mijn instinct.
Sommigen vergelijken uw proza met dat van James Joyce of Virginia Woolf met hun lange gedachtestromen. Wat vindt u daarvan?
Ik vind het geen stream of consciousness, zelf noem ik het stream of pre-consciousness. Ik probeer de menselijke ervaring te beschrijven voor er taal aan te pas komt. Ik wil de wereld beschrijven zoals die er uitziet voor een mens die nog geen woorden kent om de dingen te benoemen. Bij Joyce en Woolf draait alles om gedachtestromen, ik probeer net weg te blijven van de gedachten van het personage. Ik wil dat de lezer alles rechtstreeks ervaart, dat er geen scheiding is tussen lezer en personage. Ik wilde niet dat de lezer haar zou beoordelen.
Ik heb altijd gehouden van boeken die me een stomp in de maag geven, van verhalen die me het gevoel geven dat er voor de auteur iets op het spel stond tijdens het schrijven. Zo schrijf ik ook, ik wil risico’s nemen, wil niet weten waar ik zal uitkomen.
Ik liet het boek aan weinig mensen lezen tijdens het schrijfproces.  Ik was bang dat reacties me zouden ontmoedigen, ik voelde me erg kwetsbaar. Toen ik het naar uitgeverijen opstuurde, bereidde ik me voor op afwijzingen en die kwamen er, de ene na de andere. Aan het boek twijfelde ik niet, ik wist dat het de juiste vorm had. Misschien was het niet mooi, maar het was wel wat het moest zijn.
Negen jaar duurde het voor u een uitgever vond. Hoe heeft u die periode overleefd?
Geen van de uitgevers vertelde me dat ik geen schrijver was. Ik kreeg overal te horen dat de stijl een te grote hobbel vormde, dat geen lezer het zou volhouden tot de laatste bladzijde. Een uitgever stelde voor om het te presenteren als een autobiografie. Belachelijk natuurlijk, het is geen autobiografie, ook al heb ik er mijn bloed ingepompt. Verder heb ik ook een probleem met de notie dat waargebeurde verhalen authentieker zouden zijn dan fictie.
Na enkele jaren stopte ik het manuscript in een lade en legde me erbij neer dat het nooit gepubliceerd zou worden. Ik was er kapot van. Ik voelde me een mislukkeling, zag er tegenop om tegen mensen te zeggen dat ik schrijver was, ook al had ik niets gepubliceerd. Ik begon aan mezelf te twijfelen, vroeg me af of ik niet een of andere opleiding moest volgen. Die radeloze periode ging voorbij. Ik dacht: ik ben een schrijver, hoe dan ook. Daarna begon ik met mijn tweede roman en vanaf dan ging alles makkelijker. Galley Beggar, een kleine onafhankelijke uitgeverij, is het avontuur met me aangegaan. Ik kreeg enkele positieve recensies in kwaliteitskranten en daarna volgden de prijzen.
Uw roman is grensverleggend op stilistisch vlak. Wou u ook op inhoudelijk vlak nieuw terrein verkennen?
Het boek is op veel vlakken typisch Iers. Toen ik het schreef, verzette ik me daartegen. God, ik wil niet zo’n Ierse roman schrijven over familie, misbruik, seks en de dood, dacht ik. Uiteindelijk besefte ik dat dit mijn thema’s waren, maar ik zou ze op een nieuwe manier verkennen. In het Ierse sociaalrealisme zijn vrouwen bijna altijd het slachtoffer, ze worden geslagen door hun man die teveel drinkt, moeten de ene na de andere zwangerschap doorstaan. Veelal draait het in hun leven om de zoektocht naar een man die al hun problemen oplost. Dat wilde ik niet, mijn roman is geen liefdesverhaal. Mijn personage gebruikt seks als een manier om controle te krijgen over haar leven, dat vind je niet vaak in Ierse fictie. Ze is verkracht op haar dertiende en toch gebruikt ze seks als machtsmiddel. Seks betekent ook vrijheid voor haar. Mijn personage is niet passief, ze maakt bewuste keuzes en dat was belangrijk voor mij.
Heeft u opleiding als actrice invloed op het schrijven?
Ja, ik ben getraind als method actor, volgens de Stanislavski-methode en dat had een grote impact. Theater werkt heel anders dan fictie. Een personage op het toneel voelt en ervaart veel simultaan: of hij honger heeft, of het te warm is in de kamer, of hij moet reageren op wat iemand net zei. Als theaterregisseur kan je dit alles in één moment laten zien, als romanschrijver niet. Eerst vertel je het ene, dan het andere, dan weer iets nieuws. Ik wou de volle levenservaring op een andere manier laten zien, niet zin na zin. Dat heb ik geprobeerd in dit boek.
Is er in de hedendaagse literatuur nog ruimte voor het traditionele vertellen?
Ik heb er geen geduld voor, lange beschrijvingen vervelen me. Ik snap wel waarom victoriaanse schrijvers de wereld in zoveel details vastlegden: de lezers waren niet vertrouwd met de dingen waarover ze lazen, de schrijver moest de beschreven wereld tot leven wekken. Nu zijn er foto’s, films, lezers vinden alles op het internet. Ik geloof dat er nu voor de roman een andere taak is weggelegd, hij dient de menselijke ziel in kaart te brengen. Geen enkele kunstvorm kan de menselijke ervaring zo genuanceerd en diepgravend verkennen als de roman. Daar ligt zijn essentie.
Begrijp me niet verkeerd, als het goed gedaan is, kan sociaalrealistische fictie me wel bekoren. Alleen is de menselijke ervaring, beschreven in dat soort boeken, vaak te slap, een aftreksel van de werkelijkheid. Daar heb ik iets tegen.
Onderschatten uitgevers hun lezers?
Volgens mij wel. Ik zeg niet dat lezers elke dag een boek zoals het mijne willen lezen. Het is nu eenmaal een lastige roman, het vraagt om een inspanning. Maar lezers willen niet enkel verhalen die ze in enkele happen kunnen wegwerken. Dat mijn boek zo goed verkoopt, doet me plezier en ja, ik geniet van de gedachte dat veel grote uitgevers nu vloeken omdat ze mij destijds afwezen.
Sommige lezers vertellen me dat mijn boek geweldig is én extreem verontrustend. Een mooier compliment kan ik me niet voorstellen. Toch is niet iedereen er blij mee. Sommigen vinden het jammer dat er weinig hoop in zit. Waarom moeten boeken per se hoopvol zijn? Mijn ouders werkten allebei als psychiatrisch verpleger en ik groeide op met het idee dat hoop en geluk allerminst vanzelfsprekend zijn. Toch interesseert geluk me, dat wordt zelfs het thema van mijn volgende roman.
****
Eimaer McBride – Een meisje is maar half af – Hollands Diep – 255 blz. – vertaald door Gerda Baardman.