interview Colum McCann (De Standaard)


Wonder tussen de torens

In ‘Laat de aarde draaien’ staan de WTC-torens van de eerste tot de laatste letter triomfantelijk te stralen. Toch is dit de ultieme roman over de aanslagen van 9/11 en over het mirakel dat New York heet.

Kathy Mathys

Amsterdam, twee dagen voor Kerstmis. Een sneeuwlaag heeft de stad toegedekt. In de lucht hangt een zon met postkaartpotentieel en de grachten zijn, vlak na de ochtendspits, in een geheimzinnige stilte gehuld. ‘Ik sta er versteld van hoe rustig het hier kan zijn,’ zegt Colum McCann, wanneer hij binnenloopt bij zijn uitgever. ‘Nu ben ik het New Yorkse lawaai gewend, maar toen ik er in 1990 ging wonen, kon ik er de eerste zes maand niet tegen. Ik vond het een erg vermoeiende stad.’
McCann kwam in 1982 voor het eerst New York en settelde er zich tijdens de jaren negentig. Hij woont in een ‘well-mannered’ New York:
‘Mijn persoonlijk New York – de plek waar ik woon met mijn gezin – is klein en overzichtelijk. Maar de hele stad is voor mij een goudmijn. Negen miljoen verhalen of meer. Wat kan een schrijver zich meer wensen?’ New York en verhalen, dat ruikt verdacht veel naar clichés. Hoeveel films, soaps en zedenkomedies spelen er niet in de stad die nooit slaapt? Je zou er bijna New York-moeheid van krijgen. Alsof er geen andere plek is op aarde die het waard is om in mooie volzinnen te verschijnen. McCann stemt in: ‘Er zijn zoveel New York-romans die me vervelen. Als ik nog één boek moet lezen over een New Yorkse echtscheiding in de blanke middenklasse trek ik het weinige haar dat me nog rest uit.’

Kunstmisdaad

‘Laat de aarde draaien’, dat in 2009 de National Book Award kreeg, is een polyfonie met hoge en lage tonen. McCann houdt zich op tussen de hoogste wolkenkrabbers en langs de straatgoten van de Bronx. Zijn verhaal speelt in 1974 in een New York dat ongepolijster en rauwer is dan de hedendaagse versie. Er is veel meer prostitutie en misdaad. Het is de stad die we kennen uit ‘Taxi Driver’, poëtisch, nachtmerrie-achtig, een plek ook waar het Viëtnamspook rondwaart.
Op 7 augustus 1974 voltrok zich onder het grijze, mistige wolkendek een wonderlijk schouwspel: de Franse koorddanser Philippe Petit liep over een kabel tussen de twee torens van het World Trade Center. Zijn 45 minuten durende illegale spektakel hield het midden tussen kunstwerk en criminele daad. Zijn gezichtsuitdrukking was onverstoord als een sfinx, zijn passen vormden een verhaal in de lucht. Toen McCann een authentieke foto zag van Petit met op de achtergrond een vliegtuig had hij zijn verhaal: ‘Die foto is zo onheilspellend. Het vliegtuig verstoort de koorddanser niet en vliegt langs de torens. Wanneer je dat beeld nu ziet, kan je niet anders dan denken aan de aanslagen van 9/11. Ik wou graag schrijven over 9/11, maar vond geen aansluiting bij die fatale dag. Omdat geen enkele historische gebeurtenis zo alomtegenwoordig was op tv kent iedereen de beelden. Iedereen weet hoe het was en iedereen voelde er iets bij. Ik schrijf geen verhalen om mensen te vertellen hoe ze zich moeten voelen. In ‘Laat de aarde draaien’ tracht ik een emotioneel landschap te ontwerpen, waarbinnen mensen dingen kunnen projecteren. Daarom situeer ik mijn 9/11-roman in 1974. Ik vond het bevrijdend en interessant om een metaforisch verhaal over de aanslagen te schrijven. Daarmee wil ik niet zeggen dat boeken die wel over 9/11 zelf gaan waardeloos zijn. Ik hou erg veel van Don Delillo’s ‘”Vallende man”.’ Volgens McCann zijn er meer gelijkenissen dan verschillen tussen het New York van 1974 tot 1976 en dat van 2001 tot 2003:
‘De geschiedenis herhaalt zich niet letterlijk, maar ze rijmt wel. Er zit een echo in de geschiedenis. In 1974 was er de Viëtnam-oorlog, na 9/11 is er de oorlog in Irak. Maar er is meer: technologie kreeg tijdens die zeventiger jaren, net als in het begin van het nieuwe millennium, een krachtige impuls. De vroegste e-mails werden geschreven, er waren voor het eerst computer hackers. Ook op gebied van kunst en religie zijn er parallellen tussen de twee tijdperken.’
McCann valt even stil en vervolgt dan filosofisch: ‘Soms denk ik dat Petit nog steeds daarboven rondhangt. Meer nog, ik denk dat hij nu meer aanwezig is dan ooit. Dankzij onze verbeelding kunnen we de koorddanser weer de lucht injagen. Dat maakt menselijke emotie en fantasie zo wonderbaarlijk. Dat maakt van de mens zo een apart en bijzonder wezen, onze gave tot verzinnen. Als we geen verhalen hadden, wat zou er ons dan nog resten?’

Democratisch

McCanns roman opent met de beelden van Petit, al is het de Ierse schrijver niet echt om de Franse kunstenaar te doen. De camera zwenkt na luttele pagina’s naar beneden en zoemt in op de Ierse Corrigan, een idealist die vrijwilligerswerk doet in de Bronx, waar de hete augustuslucht de gemoederen fel laat oplaaien. Kinderen mikken kapotte televisietoestellen op voorbijgangers, er weerklinken schoten van de daken en de kranten berichten dagelijks over willekeurige moorden. Corrigan stelt zijn badkamer ter beschikking aan lokale prostituees met wie hij een vriendschappelijke band heeft. McCann laat de Ier letterlijk opbotsen tegen zijn co-vertellers, een jong kunstenaarskoppel dat de drugfeestjes in Manhattan beu is en heil zoekt op het platteland. Corrigan is een prachtpersonage, eeuwig op zoek naar zijn verloren geluk, steeds bereid tot kleine heldenmoed:
‘Ik vond het een uitdaging om een personage neer te zetten dat goed is, door en door goed is, zonder er een heilige van te maken. Ik weet dat er veel figuren als Corrigan rondlopen. Je hoort ze niet, je ziet ze niet, maar ik wil ze een plek geven. In fictieland zijn er veel stemmen die stom blijven en het zijn net die stemmen die ik wil laten weerklinken. Ik spreek niet in hun naam, ik hoop eerder op een dialoog. Daarom schrijf ik over arbeiders, zigeuners, over de vergetenen. Mijn lievelingspersonage in “Laat de aarde draaien” is Tillie Henderson, een straathoer die nooit echt in de prijzen is gevallen.’ Niet alle personages zijn arm of haast anoniem. Van de Bronx gaat het richting Park Avenue, waar Claire geglaceerde croissants krijgt op bed. Wat haar verbindt met een zwarte vrouw uit de Bronx? De dood, die ultieme democraat. Beide vrouwen verloren een zoon in Viëtnam en ze delen, samen met een paar andere rouwende soldatenmoeders, hun verdriet. Alle personages in ‘Laat de aarde draaien projecteren iets op Petits act. Een soldatenmoeder ziet er een groet in van haar overleden kind, Claire meent Petits eenzaamheid te herkennen en dan is er Soderberg, de officier van justitie voor wie Petit verschijnt. Hij ziet in de koorddans een typisch New Yorks kunstwerk: tijdelijk, arrogant, zonder oog voor het verleden. Volgens Soderberg is New York een stad die ‘zou oplossen als ze ooit over haar schouder terug begon te kijken.’
‘Ik vind dat Soderberg op dat vlak gelijk heeft. New York trekt zich niets aan van de geschiedenis. Je ziet er niet op elke straathoek een standbeeld. New York is ruw, arrogant, met de blik naar voren gericht. Het is een cliché, maar het klopt. Een ander cliché dat ook absoluut waar is, is New York als stad waar iedereen meteen welkom is. Je komt toe en, hup, je bent meteen een New Yorker. Dat vind ik er zo prachtig aan.’

Gratie

Het klinkt mooi, al vraag ik me af hoe waarschijnlijk het is dat een zwarte vrouw uit de Bronx op theevisite gaat op Park Avenue. McCann geeft een ontwijkend en vaag antwoord: ‘Alles kan, werkelijk alles. Ierland wint de wereldbeker, David wint van Goliath. Waarom niet? Als het ergens kan, dan wel zeker in New York.’
McCanns werk valt op tussen de met ironie en oneliners gesierde romans die zo vaak het mooie weer maken. Hij vindt het erg belangrijk dat zijn personages, ondanks hun miserie, een moment vinden van schoonheid:
‘Die gratie, die verlossing is fundamenteel voor mij. Noem me een naïeveling, het kan me niet schelen. Ik laat hen betekenis vinden tussen het puin en het verdriet. Uiteindelijk is dit net zo goed een boek over een luchtwandelaar als over twee zwarte kinderen uit de Bronx die gered worden. Twee heel verschillende dingen, het ene heel hoog, het andere erg laag, maar beide even belangrijk in mijn wereld.’ McCann werkte ooit als journalist, een vak dat volgens hem niet verschilt van dat van een schrijver: ‘We zijn allebei op zoek naar een goed verhaal, toch? Er zit nog heel veel van de journalist in mij. Ik ga altijd op zoek naar dingen die ik niet ken. Dat vind ik veel spannender. Daarom schrijf ik in “Het verre licht” over de tunnelgravers onder de East River of in “Zoli”over Zoli Lackowa, een zigeunerzangeres die het Tsjechoslowakije van de jaren 1930 ontvluchtte. Voor mij is er dus echt geen verschil tussen een poëet en een krantenschrijver. Meer nog, zelfs kappers en loodgieters zijn verhalenvertellers. Iedereen heeft een verhaal en dat is volgens mij ware democratie. Dat vind ik het prachtige aan literatuur, het is een gebeuren waaraan iedereen kan deelnemen.’
McCann laat zijn eigen leven op een verdoken manier binnensijpelen in zijn werk. Als éénentwintigjarige trok hij per fiets door de V.S., een gebeurtenis die elk van zijn romans overschaduwt, maar waarover hij nooit rechtstreeks zou schrijven:
‘Ik heb nog met jeugdcriminelen gewerkt en allicht beïnvloedt dat de manier waarop ik over Corrigan schrijf. Ik zou echter nooit over mijn kinderen schrijven of over mijn persoonlijke emoties. Op 11 september 2001 ontsnapte mijn schoonvader ternauwernood aan één van de brandende torens. Hij liep naar onze flat en mijn dochter Isabella viel hem om de hals. Ze liet hem los en zei: “Je staat in brand.” Ik stelde haar gerust en zei dat zijn kleren naar vuur roken. “Nee,” zei ze, “hij brandt vanbinnen uit.” Dat vond ik een heel scherpe observatie, krachtig. Toch zou ik het niet gebruiken in mijn werk. Ik vond het boeiender om via een omweg bij de torens kon komen.’

***

Colum McCann – Laat de aarde draaien – De Harmonie – Amsterdam – 413 blz.

Ier in New York:

Colum McCann (°1965) groeide op in Dublin en woont sinds de jaren 1990 in New York, een stad die dikwijls opduikt in zijn werk. Hij leerde de kunst van het vertellen toen hij als twintiger 12.000 km door de V.S. fietste. Overal hoorde hij de meest schitterende verhalen en die draagt hij nog steeds met zich mee. In McCanns werk treden vaak daklozen, verslaafden of andersoortige paria’s naar voor. ‘Zoli’ is los gebaseerd op het leven van de zigeunerdichter Papsuza, ‘Het verre licht’ gaat over wolkenkrabberbouwers en tunnelgravers in New York en ‘Alles in dit land’ over de problemen in Noord-Ierland. Voor ‘Laat de aarde draaien’, McCanns zevende boek, kreeg hij de National Book Award. Graffitikunstenaars, computer hackers, anonieme soldaten, rouwende soldatenmoeders, verslaafde hoeren en keurige dames op Park Avenue: ze krijgen allemaal het podium in McCanns veelstemmige meesterstuk. Ondanks de tranen en het lijden is McCann een humanist die zijn figuren altijd op zoek laat gaan naar een straaltje hoop, dat klein beetje mededogen. New York gromt, stinkt en straalt in ‘Laat de aarde draaien’. ‘Het klavecimbel van Brooklyn Bridge’, de met heroïnenaalden bezaaide tippelbuurten en de hoge wolkenkrabberdaken: McCann sluit het allemaal in de armen. De wonderlijke koorddans van Philippe Petit, die de eenzame torens voor enkel minuten met elkaar verbond, is gevat in een prachtbeschrijving die even sterk is als de meest betoverende filmbeelden.