Interview Yiyun Li (De Standaard)


‘Ik denk niet meer in het Chinees’

Haar verhalen spelen in het China van vandaag, maar Yiyun Li noemt zich geen Chinese schrijfster. Pas toen ze Engels leerde, begon ze te schrijven.

Kathy Mathys

We hebben afgesproken in het hippe Berkeley, in een mooi theehuis waar studenten en schrijvers, een dampende theekop in aanslag, aan het werk zijn. Li, die naar eigen zeggen in een minder fotogeniek deel van de Bay Area woont, in Oakland, wuift mijn opmerkingen over de schrijversgemeenschap in Berkeley weg. ‘Ik ben erg gesteld op mijn eigen leven en enkel voor interviews vind je me hier,’ zegt ze.
San Francisco, dat aan de andere kant van de baai ligt, is haar niet vertrouwd.
Toch heeft Yiyun Li een onmiskenbare Californische tongval en is Amerika haar nieuwe thuishaven. In 1996 verliet Li, toen 23, Beijing om immunologie te studeren in de V.S. Met niet veel meer op zak dan haar schoolboeken-Engels liet ze China achter zich: ‘Ik wist altijd dat ik weg wou uit China, de studie was een excuus. Ik wou een eigen leven, al erg vroeg. Ik had geen grote verwachtingen van Amerika. Het enige wat ik wou, was een nieuwe start.’ Li ging niet enkel wetenschap studeren, ze schreef zich ook in voor een opleiding in creatief schrijven bij de Iowa Writers’ Workshop, waar ze haar docenten snel verbaasde. Negen jaar later won ze prijzen voor haar verhalenbundel ‘Een heel leven later’. Er volgde een roman ‘De verschoppelingen’ en nu is er een tweede verhalencollectie, ‘Gouden jongen, meisje van smaragd’. Ze schrijft over het China van vandaag in een onopgesmukte, genuanceerde taal, die heel af en toe sporen draagt van haar Chinese wortels. De stem van een personage is ‘puur als gesmolten sneeuw in een voorjaarsbeek’, lezen we.
Li: ‘Dat is inderdaad een heel Chinees beeld. Toch ben ik veel meer beïnvloed door Westerse schrijvers, als William Trevor en door de Russische groten.
Hoe moeilijk is het om te schrijven in een taal die niet uw moedertaal is?
Ik leerde Engels op school in China, maar dat stelde niet veel voor. Op een paar uitzonderingen na ben pas Engelstalige literatuur beginnen te lezen toen ik verhuisde naar de Verenigde Staten. Ik vind Engels mooi en ik heb me de taal toegeëigend. Ik lees en schrijf bijna uitsluitend in het Engels en ik merk dat ik niet meer in het Chinees denk. Wanneer ik Engelstalige romans lees, heb ik gesprekken met hun auteurs in mijn hoofd en die gesprekken zijn altijd in het Engels. Het is voor mij heel natuurlijk om dit te doen.

In één van uw eerste verhalen noemt een Chinese migrant het V.S.-Engels ‘bevrijdend’. Had u dezelfde ervaring?

Zeker, Engels is voor mij de taal van de vrijheid en de verbeelding. Ik voel me veel comfortabeler in het Engels. Zelfs met mijn kinderen spreek ik Engels, al wil ik hen ook Mandarijn leren. Ik merk dat dit een grote inspanning van me vergt. Met mijn man spreek ik wel nog Mandarijn. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat ik van het Mandarijn afstand heb genomen. De taal waarin je denkt en waarin je je emoties verwoordt, is je echte moedertaal, en voor mij is dat inmiddels het Engels. Ik heb nooit een verhaal geschreven in het Chinees. Die mogelijkheid kwam zelfs niet bij me op. Ik had namelijk, net als iedereen in China, de gewoonte om mezelf te censureren voor ik iets zei. In China stond mijn leven voortdurend onder toezicht van anderen. Een dagboek bijhouden, was moeilijk, tenzij je in een codetaal schreef. Ik deed dat: ik schreef in mijn dagboek over onbelangrijke zaken, maar voor mij betekenden ze iets dieper. Dat ik pas als volwassene Engels leerde, had een voor- en een nadeel. Ik miste de intieme band van een moedertaalspreker met zijn taal, maar ik kon gelukkig het holle tienergezwets van piepjonge schrijvers overslaan. Ik merk bij sommige van mijn studenten, late tieners of jonge twintigers, dat hun verhalen nergens over gaan. Ze zijn leeg.

U mag dan wel schrijven in het Engels, qua personages en context kiest u voor China.

Ik denk niet aan ‘Gouden jongen, meisje van smaragd’ als een ‘Chinese’ collectie. Voor mij gaat het in de eerste plaats om ‘mensen’ en ja, dat zijn dan toevallig Chinezen omdat ik vertrouwd ben met die materie. De manier waarop ik schrijf, is veeleer Westers dan Chinees. Ik ben zowel beïnvloed door de Noord-Amerikaanse schrijfworkshops als door de poëtica van de Russische klassieken, die ik blijf herlezen. Ik schrijf voor een Westers publiek. In China leest bijna niemand Engels en mijn boeken zijn niet vertaald. Ik vind dat niet erg, ik ben blij met mijn lezerspubliek. Ik merk dat mijn lezers niet op zoek gaan naar het bevreemdende, het niet-Westerse. Ze herkennen zich in de eenzaamheid, de kwetsbaarheid van de personages. Ze zijn vooral geraakt door de universele elementen in mijn werk.

Hoe belangrijk is de communistische context in uw verhalen?

Eigenlijk zie ik mezelf niet als een uitgesproken politiek auteur, maar als je over China schrijft, kan je het communisme niet negeren. Het is alsof je zou schrijven over een land waar het elke dag regent, zonder ooit een verwijzing te maken naar het weer. Je moet leren leven met die regen. Eigenlijk is het beeld van permanente regenval niet ideaal, het is veeleer grillig, onvoorspelbaar weer. Je weet niet wat de volgende dag brengt, je houdt je hart vast en wacht af. Mensen veranderen en de relatie met familie en vrienden verandert, onder invloed van dat ‘weer’. Soms verandert zelfs de relatie met jezelf. Mensen zeggen wel eens dat het in het communisme om gelijkheid gaat. Voor mij is ongelijkheid het belangrijkste kenmerk van het communisme. In de praktijk heeft de één altijd net iets meer privileges dan de ander en daardoor ontstaan spanningen.

In veel van de verhalen komen taboe-onderwerpen aan bod, zoals homoseksualiteit, draagmoederschap, ontvoering en pedofilie. Zijn die onderwerpen bespreekbaar in China?

Moeilijk, al is er wel sprake van verbetering. Homoseksualiteit, bijvoorbeeld, zit iets minder in de taboesfeer dan twintig jaar geleden. Ik voel me niet aangetrokken tot die onderwerpen omdat ze ‘verboden’ zijn, maar omdat ik nieuwsgierig ben naar de geheimen die mensen in zich dragen. Geheime levens boeien me en dat heeft ongetwijfeld te maken met mijn kindertijd en jeugd, waarin alles verstopt moest worden. Het is een interesse die gewekt is, toen ik klein was, en die er nog steeds is, zelfs nu ik in Amerika woon waar mensen open zijn. Tenminste, zo lijkt het – in werkelijkheid hebben ook westerlingen een geheim leven. In ‘Gevangenis’ wordt Fusang, een jonge vrouw, ontvoerd door een koppel die haar dwingt te huwen met hun achterlijke zoon. Dat is geen uitzonderlijke situatie in China. Mensenhandel, vrouwen die ontvoerd worden en een huwelijk moeten aangaan, dat is nog steeds gebruikelijk. Ook kinderen worden ontvoerd en verkocht. Die praktijken spookten door mijn hoofd, toen ik net mijn tweede kind had gekregen. Ik dacht toen veel na over wat het betekent om moeder te worden.

In ‘Vriendelijkheid’ en ‘Gouden jongen, meisje van smaragd’ schrijft u over jonge meisjes die een oudere protegee hebben. Wat vindt u boeiend aan de dynamiek van die relatie?

Ik heb er geen pasklaar antwoord voor, al merk ik wel dat vriendschappen die uit balans zijn me bezighouden. Relaties waarbij er sprake is van complexe machtsverhoudingen , fascineren me. Ik hou ervan om personages samen te brengen voor wie het bijna onnatuurlijk is om in één kamer te zijn. In ‘Vriendelijkheid’ voer ik een jonge vrouw op die in het leger moet. Het gaat om een stadsmeisje dat een complexe band heeft met haar vrouwelijke bevelhebber, luitenant Wei. Wei is minder goed opgeleid dan het stadsmeisje, maar binnen de context van het leger is ze machtig en bekleedt ze een superieure positie. Daardoor krijg je een interessante dynamiek.

Hoe blikt u terug op uw eerste bundel, waarmee u meteen de Guardian First Book award won?

Toen had ik minder vertrouwen en was ik nog op zoek naar mijn stem. Nu heb ik meer geduld met de personages, met het vertelproces. Ik voel me erg aangetrokken tot het kortverhaal, al heb ik een roman geschreven en werk ik nu aan een tweede roman. Toch heb ik met mijn romans een andere band dan met mijn verhalen. Wanneer een roman af is, denk ik er niet meer aan. Aan de personages van mijn verhalen denk ik nu nog vaak.

Misschien heeft dat te maken met de abrupte eindes van de verhalen? Niet alles is opgehelderd aan het slot.

Inderdaad, ik vind dat verhalen net iets vroeger moeten ophouden dan de lezer verwacht. Ik heb het gevoel dat de personages in mijn kortverhalen verder leven. Soms lig ik ’s nachts nog te praten met hen, lang nadat een verhaal af is, en dat maakt me heel gelukkig.

****

Yiyun Li – Gouden jongen, meisje van smaragd – vertaald door Lidwien Biekmann – 224 blz. – Atlas – 19.95 € – oorspronkelijke titel: Gold Boy, Emerald Girl.

Wie is Yiyun Li?

Yiyun Li (° 1972) groeide op in Beijing, waar veel van haar verhalen zich afspelen. Haar ouders waren wetenschappers en over haar kinderjaren vertelt Li: ‘We waren niet echt arm, maar het voedsel was gerantsoeneerd. Ik was een gevoelig kind en was me er voortdurend van bewust dat we te weinig vlees hadden of geen eieren.’ Toen de demonstraties op het Tiananmenplein uitbraken, was Li zeventien. Haar vader kon haar met heel veel moeite binnenshuis houden. In 1996 trok Li naar de V.S. om te studeren en ze woont er nog steeds met haar man en kinderen. Li is een heel genuanceerde auteur die geen oordelen velt over haar complexe, moreel ambigue personages. Met ‘Gouden jongen, meisje van smaragd’ vestigt Li zich als één van de beste kortverhalenschrijfster van haar generatie.