Julia Blackburn interview ‘Smalle paden’ (De Standaard)


Bleke kikker in de regenton

Met haar eigenzinnige semi-autobiografische boeken slaat Julia Blackburn verrassende wegen in. ‘Smalle paden’ is een verhaal over stille levens, tweede kansen en oeroude landschappen.

Kathy Mathys

In 1995 kreeg Julia Blackburn een ansichtkaart met een schilderij van een oud, vervallen huisje. Afzender Herman, met wie Julia tussen haar 18de en 23e een relatie had, schreef dat hij een bouwval had gekocht in de bergen van Ligurië. Toen Blackburn in 1999 langsging in de inmiddels opgeknapte bergwoning beviel het huis haar meteen. De twee pikten de draad weer op ‘waar we hem hadden afgebroken, alsof we nooit uit elkaar waren geweest,’ schrijft Blackburn in ‘Smalle paden – Tochten in en rond een Italiaans bergdorp’, haar tiende boek.

Blackburn is zowel verlegen als geanimeerd. Ze heeft levendige ogen en handen en praat met veel liefde over het bergdorp dat de inspiratie vormt voor haar jongste non-fictieboek. Wanneer ik opmerk dat ‘Smalle paden’ geen pleidooi is om met zijn allen te verkassen naar de Provence en er een wijngaard te beginnen, lacht ze: ‘Nee, zo een boek is het, hoop ik, niet. Het is een klein project en toch krijg ik, dankzij de nominatie voor de Costa Biography Award, meer aandacht dan ik had verwacht. Daar ben ik erg dankbaar om. Volgens mij is ‘Smalle paden’ een boek over landschap en over leven en dood.’

Woelige jeugdjaren

Julia Blackburns vorige boek ‘Wij drieën’ was een autobiografie over haar moeilijke kinder- en jeugdjaren. Haar vader, dichter Thomas Blackburn, sloeg haar moeder, de kunstenares Rosalie de Meric. Na de echtscheiding bleef Blackburn bij haar moeder, die extreem jaloers was op haar puberende dochter. Vlak voor de dood van haar moeder, verzoende Blackburn zich met haar:

‘Ik ben veel veranderd sinds ze er niet meer is. Tot aan haar dood schreef ik over mensen in moeilijkheden. Door hun situatie te onderzoeken, probeerde ik iets over mijn eigen verdriet te weten te komen. Ik was heel erg aangetrokken tot personen die zich onbegrepen voelden. Daarom schreef ik over Billie Holiday, over Napoleons laatste jaren, over Goya. Nu voel ik niet langer de noodzaak om dat te doen. Ik kan nu ‘knutselen’ aan kleine projecten die me boeien.’

Blackburn en haar Nederlandse echtgenoot wonen het grootste deel van de tijd in Italië. Tijdens haar eerste vijf Italiaanse jaren leerde Blackburn de taal en zocht ze voorzichtig toenadering tot de bewoners van het niet nader genoemde dorp. In 2004 kreeg Herman keelkanker en keerde het paar voor acht maanden terug naar Nederland.

‘Ik schreef drie notitieboeken vol tijdens die maanden. In moeilijke tijden helpt het me. Toen ik niets te zeggen had, maakte ik tekeningen van kruiken of honden. Of ik schreef bladzijden vol met de woorden ‘Het is zoals het is’. Die aanvaarding was aartsmoeilijk. Toen we terugkeerden naar het dorp, was het welkom hartverwarmend. De mensen zagen ons niet zozeer als buitenstaanders maar als lotgenoten met de nodige problemen. Toen zei Adriana, een van de dorpsvrouwen: “Kom bij mij en dan gaan we praten over vroeger.” Zo is het idee voor dit boek ontstaan.’

In het begin en aan het slot van ‘Smalle paden’ staat Blackburns eigen leven centraal. Ze schrijft over haar wandelingen langs smalle bergpaden, over de gesprekken met Herman, over de bleke kikker in de waterton. In het middendeel staan de verhalen van de dorpsbewoners. Toen die doorhadden dat het paar erin slaagde om te overwinteren in het dichtgesneeuwde bergdorp, hoorden de ‘bezoekers’ erbij:
‘Door de dorpsbewoners op te zoeken, besefte ik hoezeer ze wilden praten. Adriana, aan wie het boek is opgedragen, vertelde me dat ze na de dood van haar man en zoon wel moest schrijven. Anders had ze het niet gehaald. Ik vind het fascinerend hoeveel ik met haar gemeen heb. Onze manier van denken is gelijkend, de manier waarop we met crisissen omgaan, hoezeer onze achtergrond ook verschilt. Zij is een strikte katholiek, ik ben niet religieus. Adriana gaat naar de kerk, zogezegd om te praten met God, maar eigenlijk praat ze met haar dode echtgenoot, iets wat ik ook zou doen. Haar idee van een leven na de dood, is niet dat ze God zal ontmoeten maar dat ze verenigd wordt met haar man. Ook dat spreekt me aan.’
Blackburn is een onorthodoxe biografe die geen enkele poging onderneemt tot een objectief relaas. Ze komt erg dicht bij haar onderwerp en vereenzelvigt zich haast altijd met de persoon over wie ze schrijft:
‘Wanneer ik biografieën schrijf, lees ik de brieven en dagboeken van de persoon in kwestie. Ik reis naar de plaatsen waar hij of zij kwam. Er komt steeds een moment waarop de persoon over wie ik schrijf me zo nabij is dat ik hem lijk te kennen. Dat gaat vanzelf.’

Ongecontroleerd denken

‘Lange wandelingen doen iets doet met je hoofd,’vertelt Blackburn. ‘Niets ontspant me zo als een lange wandeling, ik ben nogal een nerveus type. Je geraakt in een ritme waardoor je anders gaat denken, op een geconcentreerde, vrije manier. Het is een meditatie voor mij en ik hou ervan om achterom te kijken, naar het pad dat ik heb afgelegd. De uitputting is een primitief, weldadig gevoel. Veel schrijvers houden van wandelen omdat het iets losmaakt in het hoofd, een proces dat uitblijft wanneer je in een kamertje achter je computer zit. Voor dit boek was er een fascinerende wisselwerking tussen het landschap, de wandelingen en het schrijfproces. Ik heb altijd notitieboeken en dagboeken bijgehouden en ik vind het een grote uitdaging om landschappen en dieren in woorden weer te geven. Hoe omschrijf ik een kikker zonder me te bezondigen aan antropomorfisme? Hoe raak ik de kern van het kikker-achtige?’

Blackburn neemt flarden uit haar dag- en notitieboeken op in de tekst en het valt op hoe anders die zijn dan de dagboekfragmenten uit ‘Wij drieën’, waarin ze haar angsten en pijn in woorden vastlegde:
‘Mijn oude dagboeken gaan enkel over hoe ik me voelde, wat ik dacht. Ik vind het helemaal niet fijn om die te herlezen. Ze gaan over hoe ik worstelde. Toen ik een twintiger was, deed ik een belangrijke ontdekking: als je over de natuur schrijft, kalmeert het schrijfproces je. En belangrijker nog: het is heerlijk om die dingen terug te lezen, je wordt er niet depressief van. Ik vind het veel boeiender om mezelf terug te lezen op die manier. Het is een bijzondere vorm van autobiografie, die voor mij heel betekenisvol is.’

Blackburn heeft er altijd van gehouden om met eenvoudige mensen te praten. Toen ze in Amsterdam woonde, hield ze dagelijks een praatje met haar buurvrouw, een prostituee, die haar tips gaf om het huis schoon te maken.

‘Toen ik in Suffolk ging wonen, dertig jaar geleden, was ik erg arm. We woonden in een onverwarmde boerderij, hadden geen elektriciteit. Mijn idee van een zondags uitje was om op de fiets te stappen en onderweg praatjes te maken met oude mannen. Ik praat het liefst met onintellectuele mensen. Ik denk dat ik er talent voor heb om hen bijzondere verhalen te laten vertellen. Ik lees boeken maar ben geen academicus. Ooit had ik het plan om een boek te schrijven met als titel ‘The Myth of Genesis’. Het zou mijn eerste publicatie worden. Ik herinner me dat ik een zin schreef die begon met de woorden “De Westerse beschaving heeft altijd…”. Ik pauzeerde en vroeg me af: en nu? Ik had geen idee. Ik heb geen academisch overzicht, dat ligt me helemaal niet.’

Kleine koninkrijken

De geïsoleerde gemeenschap die Blackburn beschrijft is niet compleet uniek. Wat het dorp bijzonder maakt, is dat er pas in 1973 een aangelegde weg kwam. Mensen die in hoger gelegen dorpen woonden, legden in de jaren 1970 zelf wegen aan. Tot die tijd verplaatste iedereen zich te voet.

‘ Ik vond dat fascinerend omdat ik meer wou weten over die verdwenen manier van leven. Adriana hoorde tot 1963 toe aan de ‘padrone’. Ze was een horige die de helft van de opbrengsten moest afstaan aan de meester. De inwoners van het dorp, vooral zeventigers en tachtigers, blikken terug op een leven dat heel anders was. Ze bezochten elkaar enkel als ze dichtbij elkaar woonden. Iemand die aan de andere kant van de vallei woonde, bevond zich bij wijze van spreken in het buitenland. Italië is niet verenigd. Wanneer mensen zeggen dat ze een buitenlands recept eten, kan dat net zo goed een bereiding uit Piëmonte zijn. Het grappige is dat ik die kleine locale verschillen begin op te merken. Zo is er een dorpje vlakbij met opvallend mooie, zwartharige vrouwen. Blijkbaar was er ooit veel heksenvervolging en de vrouwen hebben iets fels. De dorpen zijn als kleine koninkrijken.
De verhalen die ik optekende gaan vaak over de Tweede Wereldoorlog, die in Italië een burgeroorlog was, net als in Spanje. Je had anarchisten, partizanen en Italiaanse fascisten. Zelfs binnen een klein dorpje had je verschillende facties. De wonden van die oorlog zijn nooit genezen, mensen praten er niet openlijk over, al is de behoefte er wel.’
In het laatste deel van het boek maakt Blackburn een vijfdaagse voettocht in het hooggebergte en gaat ze op zoek naar sporen van het verleden in het landschap. Ze is, naar eigen zeggen, niet nostalgisch maar vindt het gruwelijk dat de mens de natuur de rug heeft toegekeerd.
‘Dat de natuur zware klappen krijgt, breekt mijn hart. Vroeger had je hier honderden padden, vertelden de bewoners me, nu is het een mirakel als we er een zien. Wat er gebeurd is op een plek, de dingen waarvan een landschap getuige was, fascineren me. Landschappen zijn zoveel ouder dan ons. Ik heb ook iets met oude huizen en ruïnes. Thomas Hardy schreef over de uitgesleten, stenen deurdorpel: ‘Here the dead feet walked in’. Ik hou van dat idee.
Van eenzaamheid heb ik geen last, al ben ik nooit echt alleen. Ik weet niet hoe ik me zou voelen, indien Herman er niet meer was. Het zou anders zijn. We praten er soms over wat de een zal doen als de ander sterft. Sinds Herman kanker had, is dat een deel van onze gesprekken geworden. Op de lange termijn is die ziekte niet enkel gruwelijk geweest, het was een oefening in sterfelijkheid. Ik kan dat natuurlijk enkel zeggen omdat Herman het haalde en omdat hij zich nu, zoveel jaar later, goed voelt. Het zou vreselijk zijn geweest mocht hij dan gestorven zijn. We hadden elkaar namelijk pas teruggevonden.’

****
Julia Blackburn – Smalle paden – Tochten in en rond een Italiaans bergdorp – vertaald door Saskia van der Lingen – De Bezige Bij – 301 blz. – oorspronkelijke titel: Thin Paths – Journeys In and Around an Italian Mountain Village.
Op 4 januari 2012 wordt bekendgemaakt wie de Costa Biography Award wint.