Michael Cunningham – Bij het vallen van de avond (De Standaard)


Stil mededogen

Michael Cunningham lonkt naar Thomas Manns ‘De dood in Venetië’ in ‘Bij het vallen van de avond’, een roman die zowel uiterst subtiel als te expliciet is.

Kathy Mathys

Peter en Rebecca Harris, loftbewoners in Soho, Manhattan, hebben een leven dat er aan de buitenkant glanzend uitziet. Enkel de aandachtige kijker ziet de krassen in het vernis. De veertigers drinken te veel martini’s voor het avondeten, ze glijden geruisloos langs elkaar heen en ontwijken gesprekken over Bea, hun dochter die haar universiteitsopleiding stopzette en in een groezelige bar werkt. Cunningham brengt een variant op de bekende deun van de buitenstaander die de wankele harmonie komt verstoren. Hij dumpt Mizzy – Rebecca’s veel jongere, getroebleerde broer – op de witte sofa van de familie Harris. Mizzy bezit de onaardse schoonheid van een Griekse god en palmt moeiteloos elk publiek voor zich in, zonder een woord te laten vallen. Alleen lukt het hem niet om zijn leven vorm te geven. Drugs, onthaasting in Japanse zen-tuinen, wilde affaires: Mizzy is een snel oud geworden twintiger met te veel bezinksel in zijn ziel. Zijn nietsontziende geflirt met zijn sterfelijkheid raakt Peter diep. Mizzy herinnert hem aan de jonge Rebecca, die minder daadkrachtig en afgewerkt was dan de vrouw die nu als een vreemde naast hem ontwaakt.

Cunningham was altijd al gefascineerd door Gustav von Aschenbachs obsessie met de engelachtige jongen Tadzio. De hoofdpersonages uit ‘De dood in Venetië’ van Thomas Mann vormen één van de vele inspiratiebronnen in een roman vol verwijzingen naar literatuur en kunst. Die referenties staan er niet zomaar te blinken. Peter is een kunsthandelaar, een reservespeler die op het punt staat door te breken op voorwaarde dat hij zich niet laat leiden door zijn eigen smaak. Cunningham is meesterlijk wanneer hij de mechanismen van de gallerijwereld beschrijft: de grillige bijna-sterkunstenaars die nooit hun mobiele telefoon beantwoorden, de rijke, verveelde klanten die in griezelig perfecte huizen wonen in Connecticut en moeilijk doen over de balans tussen hun tuinarchitectuur en de kunstinstallaties. Peter is een slaapwandelaar in eigen leven. Hij beseft niet hoezeer hij zichzelf misleidt, al weet hij wél dat hij geen kunstenaar is en ook geen bronzen beeld van Rodin. Peter is een dienaar van de kunst, hij is geen held en kan op niet veel meer hopen dan een lik van de vlam van het goddelijke vuur.

Net zoals in ‘De uren’ is Cunningham niet bijster geïnteresseerd in plot. Hij schenkt ons de gedachten, schommelingen en emoties van zijn anti-helden. We kijken door Peters bril en dat heeft natuurlijk gevolgen voor de manier waarop Rebecca en Mizzy vorm krijgen. Hoe wonderlijk mooi is dan ook het slot van deze roman waarin Cunningham met een uiterst subtiel mededogen laat zien wat zijn personages werkelijk waard zijn. Op stilistisch vlak is dit boek barokker en bloemrijker dan voorganger ‘Stralende dagen’, wat een buitenbeentje vormt in Cunninghams oeuvre. ‘Bij het vallen van de avond’ is een boek over dood, schoonheid en kunst, over wat er overblijft van een mensenleven aan de eindstreep. Het is ernstig en de aanzetten tot humor werken niet altijd. Verder legt Cunningham, nochtans een meester in de ingehouden vertelling, hier en daar te expliciete verbanden tussen de lege kunst in Peters gallerij en de hologige verveling van de druggebruiker. ‘Bij het vallen van de avond’ bevat briljante passages maar heeft niet dat bedwelmende, dat overrompelende van ‘De uren’ of van ‘Huis aan het einde van de wereld’.

***
Michael Cunningham – Bij het vallen van de avond – Prometheus – vertaald door Marijke Versluys – 256 blz. – Oorspronkelijke titel: By Nightfall.