Penelope Lively – Leven in de tuin (De Standaard)

Met schoffel en pen

Lees hier de krantenversie: Penelope Lively tuinen (1)Penelope Lively tuinen (2)

 

Met ‘Leven in de tuin’ schreef de Engelse Penelope Lively een cultuurgeschiedenis over tuinieren. Het boek liet ons nadenken over tuinen in boeken en over tuinierende schrijvers.

 

Kathy Mathys

 

Twee keer per week zie ik haar marcheren over de grasmat, klaar om uit te rukken, op het moment dat een plukje gras verkeerd komt te liggen of zich ergens ongewenst groen roert. Elk grassprietje lijkt handmatig geschilderd, zo felgekleurd oogt het gazon. Haar man is druk met de sproei-installaties of met de grasmaaier. Ik vraag me af of het echtpaar ook in de tuin te zien is op de dagen dat ik niet sport. Wat valt er nog te verbeteren op een plek waar zoveel orde heerst?

Penelope Lively zou zich kostelijk amuseren met deze echtelieden die er binnenshuis  vast een even strak regime op na houden. In haar non-fictieboek ‘Leven in de tuin’ overpeinst de zessentachtigjarige Engelse de tuinen uit haar leven en de betekenis van tuinieren in het algemeen. Nu woont Lively met haar man Jack in Londen waar ze het moeten stellen met een hofje van een paar vierkante meter. Hun vorige tuin in Oxfordshire stond in een brochure van de opentuindagen omschreven als ‘informele cottage garden‘, wat volgens de schrijfster zoveel betekent als ‘niet zo netjes en vol onkruid’. Geen militaristische toestanden dus voor de voormalige winnares van de Man Booker Prize.

In haar losjes gecomponeerde en bij momenten associatieve boek ruimt Lively veel plek voor tuinen in de literatuur. Bovendien duiken in haar boek ontzettend veel tuinierende schrijvers op. Tijd, zo dachten we, voor een verkenning.

 

Een knots van een pompoen

 

Op mijn dagelijkse wandeling loop ik langs voortuintjes in een Nederlandse buitenwijk. Sommige liggen er verloederd bij, met kniehoog gras tussen de tegels, andere zien er op een ontspannen manier verzorgd uit. U weet wel: een kluitje tulpen, wat heide, een vlinderstruik. Mijn blik is nooit oordelend. Kijk ik door het raam van mijn werkkamer, dan zie ik dat het zevenblad in onze achtertuin weer eens aangepakt moet worden, dat het gras over het tuinpad begint te groeien. Wat ik wel doe, in plaats van te oordelen, is levens bij elkaar verzinnen voor de mensen die in mijn buurt wonen. Dat zit me in het schrijversbloed.

Waarom duiken er zoveel tuinen op in romans? Volgens Lively ‘om stemming, sfeer of karakter mee uit te drukken’. Bij dat ‘karakter’ moet ik meteen denken aan het korte verhaal ‘De zelfzaaiende esdoorn’. Daarin brengt Lionel Shriver het verhaal van een huwelijk aan de hand van de Londense tuin van het echtpaar. Hij heeft altijd voor het groen gezorgd en na zijn dood, wanneer de klimop en de varens oprukken, beseft zij hoeveel energie hem dat moet hebben gekost.

Tuinen vertellen niet enkel iets over individuele levens, maar ook over de sociale klasse van hun bewoners. Sanneke Van Hassel haalt er in haar roman ‘Nest’ boshyacinten, sneeuwroem en helleborus bij om iets te vertellen over de chique, tuinierende dames in de Rotterdamse wijk Kralingen. ‘De felpaarse herfstasters langs het terras bloeien uitbundig. Zou Belia ze extra mesten?’ vraagt een van de vrouwen zich af. De tuin van een ander kan afgunst oproepen. Ook daarover schrijft Lively, net als over de o zo Engelse tuincompetities, waarbij het soms meer draait om de omvang van de teelt dan om de esthetiek: ‘Maar wie wil er nou een ui zo groot als een voetbal, een meterslange boon of een knots van een pompoen?’

En dan de tuinbeschrijving die sfeer dient te scheppen. Penelope Lively haalt Daphne Du Mauriers ‘Rebecca’ aan. Tijdens een droom loopt het naamloze hoofdpersonage rond in een tuin die zo overwoekerd is dat er een dreiging van uitgaat. Vijftien meter hoge rododendrons, brandnetels, klimop: de schrijfster zet meteen de toon met haar verwilderde tuin.

Frances Hodgson Burnett heeft heel andere bedoelingen met haar wildernis in het kinderboek ‘De geheime tuin’. Dit verhaal gaat over het herstel van een plek. Aan het eind is alles opgeknapt en is het een en al ‘bonte kleurenpracht van herfstig geel en oranje en blauw en vlammend rood’. Lively noemt deze klassieker als voorbeeld van een symbolische tuin. Ze heeft niets met deze vertelling over het therapeutische belang van gezonde buitenlucht, de boodschap ligt er te dik op. Een mooier voorbeeld van een tuin met een symbolische lading vindt ze Philippa Pearces ‘Toms nachtelijke avontuur’, ook een kinderboek.

 

Titanische strijd

 

Een van mijn favoriete non-fictieboeken over het tuinleven is Diane Ackermans ‘Cultivating Delight. A Natural History of My Garden’. Op de maat van de seizoenen volgt de Amerikaanse het plantaardige en dierlijke leven in haar tuin. De lezer wordt een heel nabije blik gegund. Je voelt het stuifmeel prikken bij je neusvleugels, zo zintuiglijk schrijft Ackerman. Ze heeft het over zomerdagen die zich, in al hun auditieve variatie, ontvouwen als een symfonie van Charles Ives.

Ackerman heeft een heel ander temperament dan de mild-ironische Lively. Haar werk wordt onterecht niet genoemd in Lively’s overzicht van literaire non-fictie over het tuinleven. Lively’s focus is sowieso erg Brits. Welke non-fictieschrijvers kunnen haar bekoren? Ze looft de bescheiden schrijfstijl van Margery Fish, schrijfster van ‘De tuin die wij maakten’. Fish hield van minder opzichtige bloemsoorten dan haar man, waarop Lively van wal steekt over onmin tussen tuinierende partners. Ook het boek ‘Green Thoughts’ van Eleanor Perényi is geliefd bij Lively. Aan de onbarmhartige Oostkust van de Verenigde Staten probeert deze schrijfster haar eenjarigen te beschermen tegen bosmarmotten. En dan Karel Čapek, schrijver van romans en van ‘Het jaar van de tuinier’. Voor de Tsjechische schrijver is de tuin een tegenstander. Tuinieren is, zo meent hij, een titanische strijd leveren, dag in dag uit.

 

Grand Perfection

 

Op 31 mei 1920 schreef Virginia Woolf in haar dagboek dat ze de hele dag onkruid had gewied in de tuin bij Monk’s House, samen met haar man: ‘Allebei stijf en vol krassen vandaag, met chocoladebruine aarde onder onze nagels’. Lively kan aan de tuinscènes in Woolfs werk zien dat ze weet waarover ze het heeft. Ze voert meer tuinierende schrijvers op: Edith Wharton, Elizabeth Bowen, Carol Shields.

Terwijl ik pauzeer om wat zevenblad uit te trekken, vraag ik me af of schrijven en tuinieren iets met elkaar te maken hebben. Mijn tuiniersbezigheden zijn veeleer reactief dan proactief. Wieden en snoeien, dus,  in plaats van aanplanten en kleurenoases creëren – handelingen waar mijn vader beter in is. Wel weet ik dat wroeten in de aarde ontspant, ideeën laat stromen.

Ik kan me ook inbeelden dat tuinierende schrijvers een verband zien tussen die twee handelingen. Lively, een fervente tuinierster die ervan van baalt dat ze niet langer op haar knieën kan zitten om te wieden, heeft het er niet expliciet over. Wel vindt ze dat de tuin de tijd herschikt. Wie tuiniert, is bezig met gisteren, vandaag en morgen. Met ons tuiniersverleden in het achterhoofd zaaien we in de hoop dat er iets moois zal ontstaan. Met boeken schrijven is het net zo.

Tuinieren en schrijven laten je omgaan met verandering in het leven, met vergankelijkheid. Lively vertelt dat ze net een Hydrangea paniculata heeft geplant, die haar waarschijnlijk zal overleven, een gedachte die haar niet verontrust. Schrijven is natuurlijk één lange oefening in verandering. Met elk woord verandert de wereld die de auteur schept.

Na het lezen van Lively’s elegante en informatieve boek dringt het tot me door dat tuinieren en schrijven talige bezigheden zijn. Lively kan zich ontzettend verheugen op de nieuwe Avon-bollencatalogus, niet enkel omwille van de plaatjes maar ook om de namen van de planten en bloemen. ‘Apricot Beauty’ en ‘Grand Perfection’ kunnen er wat haar betreft mee door als namen voor tulpen. Als fuchsia-liefhebber rilt ze evenwel van een variëteit met de ongelukkige naam ‘Shrimp Cocktail’.

Tot slot denk ik dat de plek waar je als kind woonde, kan bepalen of je een tuinierende schrijver wordt. Bladerend in ‘The Writer’s Garden. How gardens inspired our best-loved authors’, een fotoboek over de tuinen van schrijvers als Agatha Christie en Beatrix Potter, valt het me op dat velen opgroeiden met tuinieren. Dat geldt ook voor Lively, die haar kindertijd doorbracht in een oververhit Egypte. Haar moeder legde er een tuin aan in Engelse stijl. Elke maand liet de tuinman hem onderlopen met water uit een naburig kanaal. Wie opgroeit met het beeld van visjes die tussen de rozen zwemmen kan haast niet anders dan zelf rozen kweken en daarover schrijven.

 

****

 

Penelope Lively – Leven in de tuin – vertaald door Nadia Ramer – De Geus – 221 blz.