Peter Carey interview (De Standaard)


Diep in de jungle

In ‘Zijn verborgen bestaan’ van tweevoudig Booker Prize-winnaar Peter Carey verzeilen twee bevoorrechte Amerikanen in een Australische hippie-commune.

Kathy Mathys

Dat ik nooit eerder een Australische auteur heb geïnterviewd. Dat is de gedachte die door mijn hoofd schiet, wanneer ik Peter Carey een microfoon onder de neus duw. Van Amerikaanse schrijvers is bekend dat het dikwijls praatvaren zijn, die maar wat graag over hun werk vertellen. Of Carey representatief is voor zijn landgenoten weet ik niet. Feit is dat de man duidelijk liever boeken schrijft dan erover te praten. Toch schiet hij af en toe vol vuur, wanneer hij het heeft over de schoonheid van de Australische jungle of de onwetendheid van vele V.S.-burgers. Negen romans schreef Carey inmiddels al. Voor ‘Oscar en Lucinda’ en ‘Het ware verhaal van de Kelly-bende’ kreeg hij de Booker Prize.
Carey stuurt zijn personages graag de halve wereld rond. In zijn vorige roman ‘Diefstal: een liefdesverhaal’ deed de vergeten kunstenaar Michael Boone de Australische bush aan, Sidney, New York en Tokyo. Dial en Che, het bevreemdende duo uit ‘Zijn verborgen bestaan’ ruilt de hippe straten rond New Yorks Central Park voor de donkere, vochtige outback in Queensland, Australië. Een plezierreisje is het allerminst. Che, de achtjarige zoon van politieke activisten, heeft zijn ouders nooit ontmoet. Hij kreeg van zijn grootmoeder een Victoriaanse, overbeschermde opvoeding. Dial is de tussenpersoon die een ontmoeting met Che’s moeder dient te regelen. Het loopt grondig fout: Che’s moeder komt om bij een aanslag nog voor ze haar zoon heeft gezien. Dials collega-activisten schepen haar af met een vliegtuigticket naar Australië. De fragiele, wereldvreemde Che gelooft dat Dial zijn moeder is en dat ze op weg zijn naar zijn vader. Ze stranden in Yandina, waar naar patchoeli en armoe geurende hippies niet meteen in de wolken zijn met de komst van twee Amerikanen. Peter Carey kent ‘het zwartgroene regenwoud’ heel goed:
“Tijdens de jaren 1970 woonde ik een tijdje in een hippiecommune in Yandina. In de rest van de wereld waren de hippies nagenoeg verdwenen maar in de heuvels en het achterland van Queensland leefden er duizenden. Aanvankelijk vond ik het er fantastisch, ook al had je soms last van de politie van Queensland die bekend stond om haar corrupte praktijken. Toch had ik er een zeer mooie tijd en schreef ik er graag. Op een dag dook er een Amerikaan op. Niemand stelde kritische vragen, dat deed je niet. Nieuwkomers accepteerde je gewoon. Een tijdje later was er een grootschalige politieraid met helicopters want blijkbare was onze Amerikaanse vriend een drugsdealer. Ik heb die herinneringen gebruikt in ‘Zijn verborgen bestaan’. De politie valt ook binnen, al zijn ze in de roman op zoek naar de vermiste Che.”
Dial en Che krijgen een kil onthaal in Yandina, waar de habitués hen nauwlettend in het oog houden. ‘Waarom is het verkeerd om Amerikaan te zijn, Dial?’, vraagt Che. Hebben Australiërs een bloedhekel aan Amerikanen?
“Er is zeker iets van aan. Amerikanen zijn altijd geschokt als ze mijn boeken lezen. Ik woon nu al jaren in New York en krijg vaak de vraag of Australiërs hen nu echt zo vreselijk vinden. De Australisch-Amerikaanse relatie heeft me altijd al geïnteresseerd. Dat Amerikanen geen details weten over Australië stoort me allerminst. Waarom zouden ze? Dat ze niet weten dat Australië deel uitmaakte van de Viëtnam-troepen of momenteel van de ‘Coalition of the Willing’ in Irak, vind ik wel tergend. Dat Dial, een universiteitsprofessor die politiek actief is, niet weet dat Australië in Viëtnam vecht, vind ik een probleem, ja. Wij, de kolonialen, weten in ieder geval veel meer over de V.S. dan omgekeerd het geval is.
Sommige Amerikanen vragen me waarom Dial naar Australië vliegt. Ze vinden dat bizar, alsof een vliegreis naar Australië even surreëel is als een trip naar de maan. Ik durf te wedden dat ze die vraag niet hadden gesteld, als Dial naar Mexico was gevlucht.”
Che’s ouders en Dial leven ondergedoken, nu de hoogdagen van hun beweging voorbij zijn. Toch vormt politiek niet meer dan het schemerige decor voor het verhaal:
“In deze roman speelt het politieke activisme van de jaren 1960 en 1970 een rol op de achtergrond. Het is het water waarin ik de personages laat rondzwemmen. Over het Australische activisme wist ik heel wat. Het V.S.-activisme had een ander karakter, leerde ik tot mijn verbazing. Veel leden van de Students for a Democratic Society zaten op Harvard en hadden een erg gepriviligeerd bestaan. In Australië was dat helemaal niet het geval. Behalve de maoïsten met hun mooie cashmere truien en kortgewiekte haren zagen de Australische linksen er nogal luizig uit. Ze kwamen veeleer uit vakbondskringen dan uit academische milieus.”

Laatbloeier

Che is slechts één van de vele weeskinderen die in Carey’s verhalen hun opwachting maken. Dat kan geen toeval zijn:
“Vroeger schreef ik over wezen uit gemakzucht. Dan hoefde ik geen volledige families voor hen te verzinnen. Later begon ik te beseffen dat er psychologische redenen achter schuilgaan. Op elfjarige leeftijd ging ik op internaat. In zekere zin verlies je dan je familie. Ik wou eigenlijk dat ik me niet gerealiseerd had dat die alomtegenwoordigheid van weeskinderen een autobiografische oorzaak heeft. Het helpt me niet bepaald verder als schrijver.
Ik heb niet enkel een zwak voor wezen, ook voor buitenstaanders in het algemeen. Ik koester sympathie voor zij die aan de rand van de maatschappij leven. Ik herinner me nog heel goed welk boek me ervan overtuigde dat ik schrijver moest worden, ‘As I Lay Dying’ van William Faulkner. Dat is een verhaal over mensen die nauwelijks een stem hebben. Dat Faulkner marginale figuren in een prachtige taal beschreef, was een openbaring voor mij.”
Peter Carey werd geboren in 1943 in het Australische dorpje Bacchus Marsh. Zijn ouders verkochten auto’s en haalden geen romans in huis. Carey begon te schrijven in 1964 en wist nauwelijks waar andere auteurs mee bezig waren. Van de literatuurgeschiedenis wist hij weinig af:
“ Tussen 1964 en 1974, toen ik mijn eerste boek publiceerde, was ik echt onwetend. Ik had nauwelijks iets gelezen en dat werkte zowel in mijn voor- als mijn nadeel. Als je uit een vergeten gat op een vergeten continent komt, heb je minder plankenkoorts dan in Londen of New York. Groei je op in een metropool, dan voel je je geïntimideerd door andere artiesten, door de zwaarte van de geschiedenis ook. Ik had het gevoel dat alles mogelijk was, een grandioze en absurde gedachte natuurlijk. Toch heeft die ongeremdheid me geholpen als beginnend schrijver. Ik zou iets schrijven dat nog nooit eerder gezien was! Daar was ik van overtuigd. Uitgevers weigerden mijn werk tien jaar lang. Misschien moet je wel een tikkeltje gek zijn om dan door te gaan. Toen het uiteindelijk lukte, was ik erg opgewonden.”
In Carey’s boeken lopen veel Australiërs rond die niet hoog oplopen met hun continent. Ze zijn sterk in zelfspot, die soms in de buurt komt van zelfhaat. In ‘Diefstal: een liefdesverhaal’ lacht Marlene de vraag of ze een portfolio heeft weg. ‘Ik kom uit Australië,’ is haar verklaring.
“Australiërs hebben een ernstig gebrek aan cultureel zelfbewustzijn en zelfvertrouwen. Als je naar onze geschiedenis kijkt, hoeft dat niet te verbazen. We zijn nauwelijks 200 jaar oud, al heb je natuurlijk wel 50.000 jaar aan Aboriginal-cultuur. De pioniers waren tweederangssoldaten en veroordeelden. Australië had nooit een bourgeoisie. We kennen een diepgeworteld minderwaardigheidsgevoel. Sommigen denken dat we er bijna overheen zijn, anderen dat het nog steeds werkzaam is. Toen ik opgroeide, waren er geen Australische schrijvers. Het idee alleen al zou men toen in Londen bespottelijk gevonden hebben. Honden leerde je toch ook niet op twee poten te lopen? Toch blijf ik ervan overtuigd dat onze marginaliteit ook goede kanten heeft. Ga eens op restaurant in Sidney en je zal merken hoe gedurfd en avontuurlijk koks er zijn. In Parijs durft niemand buiten de lijntjes te kleuren uit respect voor de culinaire geschiedenis.”

Ongeremd

‘Zijn verborgen bestaan’ speelt zich af op een paradijselijke locatie die Carey vertrouwd is. Toch verwerkt hij in zijn verhalen zelden elementen uit eigen leven. Er zijn weinig schrijvers die met elk boek telkens weer een totaal nieuw universum scheppen. Velen keren steeds terug naar dezelfde stad of periode, Carey niet. Herhaling zou deze kameleonschrijver enkel maar vervelen:
“Als je twee of drie jaar aan een boek werkt, wil je het gevoel hebben dat je je op onbekend terrein begeef. Ik wil mezelf telkens testen. Dat ik doodsbang ben in het beginstadium vind ik een goed teken. Ik heb geen enkele behoefte om mijn diepste gedachten of gevoelens uit te drukken. Zelfexpressie en kunst zijn voor mij totaal afzonderlijke categorieën. Denk nu niet dat ik geen respect heb voor mensen die wél over zichzelf schrijven. Alleen heb ik er niets mee. Ik wil over personages schrijven die ik aan het begin van het traject helemaal niet ken en aan het einde een klein beetje.
Ik werk wel dikwijls met locaties die ik ken. Voor ‘Diefstal: Een liefdesverhaal’ schreef ik over een huis nabij een prachtige rivier in Bellingen in de outback. Ik heb zelf in dat huis gewoond in 1983. Het verraste me dat ik het me nog zo scherp kon herinneren, want ik heb geen bijster goed geheugen en ben ook geen sterk observator. Ik werk vooral vanuit mijn verbeelding, ik verzin de dingen. Af en toe heb ik van die momenten waarop beelden uit het verleden opnieuw op mijn netvlies verschijnen. Soms lig ik ’s nachts wakker en dan zie ik de patronen op het tapijt in Bellingen weer helemaal voor me.”
Omdat Carey resoluut de niet-autobiografische toer opgaat in zijn werk, verbaasde het hem dat zijn ex-vrouw problemen had met zijn vorige roman. Daarin noemt Michael Boone zijn ex ‘de alimentatiehoer’:
“Ik viel helemaal uit de lucht, toen ze zo woest reageerde. Boone’s ex is een randfiguur, ze heeft niet eens een gezicht in de roman. Ik kan je verzekeren dat ik helemaal geen wraakagenda had. Toen ik een twintiger was, zei mijn eerste vrouw (de boze ex was Carey’s tweede vrouw, km) ooit over een kortverhaal: ‘Ik hoop dat je moeder dit nooit leest.’ Ik heb me nooit geremd gevoeld door de gedachte of angst dat iemand aanstoot zou nemen aan wat ik schrijf. Mijn ouders lazen mijn boeken trouwens toch niet, dus van hen had ik al helemaal niets te vrezen.”
Voor een schrijver van Carey’s kaliber is hij erg nuchter over zijn oeuvre. Zijn kortverhalen vindt hij niet eens zo goed meer:
“Ik schreef ze toen ik jong was. Het is een genre dat me minder ligt, besef ik nu. Onlangs herlas ik mijn kortverhalen en ik vond de meeste vreselijk. De ideeën waren nog wel behoorlijk maar ze stonden vol beschamende herhalingen. Stilistisch zijn ze zwak. Ik wil ze binnenkort redigeren. Ik weet dat men dat eigenlijk niet mag doen, dat men de jonge schrijver moet respecteren. Toch vind ik dat ik er wat moet aan sleutelen. In hun huidige vorm zullen ze snel vergeten zijn. Of mijn romans wel blijvers zijn? Misschien, al durf ik daarover geen grote uitspraken doen. Ik herlees ze nooit. Misschien vallen sommige ook wel tegen.”

Recensie:

De achtjarige Che, zoon van ondergedoken radicalen, groeit op onder het waakzame oog van zijn autoritaire grootmoeder. Over zijn ouders weet hij nauwelijks iets. Bij oma Selkirk dien je de ‘dingen aan te voelen met je voelsprieten’. Af en toe vangt hij iets op over zijn verwekkers. Zijn geschiedenis is er één ‘in fluisteringen, vegen, krassen op het glas’. Dial, een collega-activiste, slingert het joch weg uit zijn beschaafde omgeving en beweert dat ze zijn moeder is. Het paar strandt in een hippiegemeenschap in de Australische jungle.
Hoewel de hippie’s zich vijandig opstellen, gebeurt er opvallend weinig in ‘Zijn verborgen bestaan’, een intimistisch boek dat het vooral moet hebben van zijn claustrofobische sfeer en wondermooie stijl. Dit is geen strakke thriller die op een grootste finale afstevent. We observeren de gebeurtenissen afwisselend door Dials en Che’s ogen. Dials drijfveren zijn niet altijd even duidelijk. Che’s hoofdstukken zijn veel sterker en pakkender. Carey weet zijn hunkering, hoop en angst haarfijn te vatten. De beschrijvingen van de Australische bush waar ‘de namiddagen traag waren als colonnes mieren’ zijn betoverend.

***
Peter Carey, Zijn verborgen bestaan, vertaald door Hien Montijn, De Bezige Bij, Amsterdam, 304 blz., 19,90 €. Oorspronkelijke titel: His Illegal Self.