Sarah Hall interview (De Standaard)

hall_sarah3Kind van het Noorden

 

Omdat ze als jonge moeder niet wil reizen, bezochten we Sarah Hall in Norwich. Maak kennis met een van de beste Engelse schrijfsters van het moment.

 

Kathy Mathys

 

Hall woont in een stille straat, ten zuiden van het centrum van Norwich. Ze is pas verhuisd, vertelt ze, terwijl ze thee maakt in haar keuken met mintgroene koelkast (‘ Gekocht om mezelf te belonen.’). Haar man is nog op het werk, hij draait nachtdiensten als arts. Haar dochter Loy is met de oppas naar het park. Later die ochtend ontmoet ik vader en dochter, net op het moment dat het meisje voor het eerst ‘hello’ zegt.

Hall maakt een vrolijke en levendige indruk, ze lijkt meer op haar gemak dan bij een eerder interview. ‘Ik kan nu beter praten over mijn werk dan vroeger. Dat heb ik moeten leren.’

Met ‘De komst van de wolven’ schreef Hall een van de beste boeken van het jaar. Haar vijfde roman is een uit de kluiten gewassen verhaal met een stevige plot, boeiende personages en een groot engagement. Net als haar andere boeken is hij opgetrokken uit een bezwerende taal die uitnodigt tot herlezing.

Ze vertelt me dat haar fascinatie met wolven stamt uit haar kindertijd, toen ze de dieren observeerde. ‘We bezochten vaak een dierenpark waar wolven zaten. Voor mij vormden ze het hoogtepunt, ik gaf geen zier om de pauwen of de geiten. De wolven hadden iets magisch. Fabelachtig, vond ik ze. Er is iets aan de manier waarop ze bewegen wat me hypnotiseert.’

Rachel Caine bestudeert wolven, eerst in Amerika, dan in Cumbria, in de buurt van het Engelse Lake District. Caine gaat er werken voor een graaf die de wolf wil herintroduceren op zijn gigantisch landgoed, een omheind reservaat. Ze aarzelt of ze de opdracht wil. De graaf, lid van de Liberal Democrats, is een dominante man die niet het achterste van zijn tong laat zien. Ze hapt toe wanneer ze zwanger blijkt te zijn van een van haar collega’s in Amerika. Ze vertelt hem niet van de baby en keert terug naar de regio waar ze opgroeide.

Het is datzelfde ruige Noord-Engelse landschap waar Hall woonde als kind en waar ze al jaren over schrijft. ‘Het Engelse platteland heeft me altijd geïnteresseerd. Momenteel wordt er druk gedebatteerd over wat we moeten doen met de wilde plekken die er nog zijn. Dat politieke aspect boeit me. Engelsen hebben nostalgische, op ecologisch vlak vaak gevaarlijke ideeën over het landschap. Zo vinden velen het Lake Disctrict met al zijn schapen prachtig, ze willen niet zien dat de schapen veel schade aanrichten.’

‘Dit boek begon, net als mijn andere werk, met een idee. Ik wilde over wolven schrijven, net zoals ik in ‘De Michelangelo van Coney Island’ over tatoeages wilde schrijven of in ‘De vrouwen van Carhullan’ over terrorisme. Het verhaal kwam later. Ik wist maar één ding: dat de wolven zouden ontsnappen en dat ze richting Noorden zouden trekken want dat doen wolven nu eenmaal wanneer ze vrij kunnen rondlopen.’

 

Terwijl het verhaal vorm begon te krijgen, hield Schotland een referendum over onafhankelijkheid. Hall zag het als een uitgelezen kans om de politieke lading van het boek te verhogen: ‘Het referendum speelt een grote rol in de roman. Hoe het in de toekomst ook uitpakt, het referendum heeft het land wezenlijk veranderd. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in grenzen, ik ben nu eenmaal iemand die opgegroeid is op de grens van Engeland en Schotland.’

Hall heeft het onder meer over de susiraja. Letterlijk vertaald uit het Fins betekent dit ‘de wolvengrens’. Het is het smalle lint dat de hoofdstad scheidt van de rest van het land, de wildernis.

Ze klinkt vurig wanneer ze over Engeland praat, de tradities, de vastgeroeste patronen. ‘Sommigen zeggen dat ‘De komst van de wolven’ een haast victoriaanse roman is met een graaf die een problematische zoon heeft, een verwende dochter. Heel klassiek, ik geef het toe. Toch gaat het er nog steeds zo aan toe. De aristocratie is lang niet dood, het is hier ver zoeken naar republikeinse geluiden. De Lords hebben te veel macht. Engeland heeft nood aan verandering, aan moderne ideeën.

Voor Thomas Pennington, de graaf in het boek, liet ik me inspireren door televisieprogramma’s over verarmde aristocraten die naar oplossingen zoeken om hun landgoed te kunnen behouden maar ook door types als Richard Branson, die zo rijk zijn dat ze een eiland bezitten. Toch is Pennington geen klassieke slechterik, zijn ideeën stroken grotendeels met die van Rachel. Het is alleen wraakroepend dat hij zich gedraagt als een godheid.’

 

U heeft altijd met veel bezieling over landschap geschreven. In dit boek merkt een van de personages op dat de schoonheid van het landschap op een of andere manier binnenin zit bij wie er heeft gewoond. Hoe ervaart u Cumbria?

 

‘De vroege kinderjaren zijn heel belangrijk voor hoe een kunstenaar zich ontwikkelt. Denk aan Gauguin die als kind in Zuid-Amerika woonde. Dat merk je aan zijn kleurgebruik. Van die nonverbale vroegste jaren vind je veel sporen in mijn werk. Het geluid van de regen, de geur van de aarde, daar tracht je dan woorden voor te vinden. Ik ben een hele tijd weinig in Cumbria geweest maar nu mijn moeder ernstig ziek is, reis ik er geregeld heen. Het is vijf uur rijden, het is er een andere wereld.

Zintuiglijke beschrijvingen zijn altijd makkelijk voor mij geweest want in wezen ben ik een dichter, zo ben ik begonnen. In mijn eerste boeken merk je al dat daar mijn sterkte ligt. Toch heb ik in deze roman geprobeerd ook aandacht te besteden aan de plot. Vroeger durfde ik wel eens te vergeten dat een boek ook een verhaal nodig heeft.’

 

Wat voor geest had u als kind?

 

‘Ik was niet erg verbaal, wat misschien vreemd lijkt voor een schrijfster. Ik zwierf rond, verzon wel verhaaltjes in mijn hoofd maar ik zei niet veel. Ik weet nog dat schrijven altijd de juiste manier leek om me uit te drukken.

Het duurde een hele tijd voor ik mezelf als schrijver kon zien. Toen ik twintig was verkocht ik enkele gedichten aan Faber, niet lang daarna publiceerde ik mijn eerste roman, ‘Haweswater’. Het was geen succes en toch gingen de deuren voor mij open. Daarvoor had ik baantjes als serveerster, ik overwoog om curator te worden want ik heb een kunstgeschiedenisdiploma. Ik was stuurloos tot ik het schrijven ontdekte.’

 

Rachels zwangerschap, de bevalling en de eerste maanden met haar kind worden in heel veel details beschreven. Die doen zo rauw en authentiek aan dat ik er van overtuigd was dat u deze passages schreef na de geboorte van uw dochter. Toch blijkt dat niet te kloppen?

 

‘Toen ik zwanger was van Loy was de ruwe versie van het manuscript klaar. Ik heb aan mijn vriendinnen gevraagd hoe het was om zwanger te zijn. Toen werd ik zwanger. Ik herschreef de roman in de maanden voor de bevalling. Zo kon ik nog wat intieme, zintuiglijke details toevoegen.

Ik heb mijn zwangerschap ervaren als een bijzondere periode, je komt dicht bij het dier in jezelf. Jammer genoeg had ik een keizersnede, ik had graag een echte bevalling meegemaakt. Het zou als schrijver interessant zijn geweest. Over het moederschap ben ik nog niet uitgeschreven. Ik ben geïnteresseerd in de dierlijke kant van de mens, in de momenten waarop we op ons minst geciviliseerd zijn. Het zal wel met mijn kindertijd te maken hebben, toen ik voortdurend rondliep in de modder, tussen de dieren. Mijn moeder was een gymlerares, lichamelijkheid was altijd belangrijk bij ons thuis. Ik ben me er altijd van bewust geweest dat het lichaam een instrument is dat je kan inzetten als troef, dat het iets is waarmee je kan pronken of uitpakken.’

 

Het viel me wel op dat de zwangerschap niet enkel Rachels dierlijke kant naar boven brengt. Ze wordt ook tammer, meer huiselijk na de komst van het kind.

 

‘Die twee aspecten zitten er zeker in en ik moet toegeven dat ik me wat zorgen maakte over Rachel. Ik heb me lang afgevraagd hoe tam ik haar kon laten worden in de loop van het verhaal. In het begin van de roman heeft ze seks met verschillende mannen, ze heeft geen vaste relatie. Het kind brengt daar verandering in. Rachel wil zich aanvankelijk niet binden. Ik spreek daar geen oordeel over uit, dat doe je niet als schrijver. Ik geloof wel dat ze een voller leven heeft in de tweede helft van het boek, een leven waarin liefde een rol speelt.’

 

Het is opvallend dat uw personages, met name de vrouwelijke, iets nietsontziends hebben, een harde kern.

 

‘Dat is een bewuste keuze, vrouwen zijn toch niet allemaal zacht en lief? In de literatuur is er een tekort aan vrouwen die iets kunnen verwezenlijken en op dat vlak wil ik mijn steentje bijdragen. Ik laat mijn vrouwelijke personages een serieuze test doorstaan. Niet dat ze allemaal heiligen hoeven te zijn, integendeel. Jackie Nixon uit ‘De vrouwen van Carhullan’ is extreem corrupt, wel machtig. Dat vind ik een interessant gegeven. Als klein meisje droeg ik geen strikjes in mijn haar, ik had een ruwe kindertijd. Ik klom net zoveel in de bomen als de jongens in het dorp.

Ik wil niet enkel schrijven over vrouwen, ik wil ook gelezen worden door vrouwen én mannen. Al te vaak lees ik interviews met mannelijke auteurs die enkel andere mannen noemen als bron van inspiratie. Dat ergert me. Ik hoop te schrijven op een manier die ook mannen kan interesseren. Kijk, zeg ik, zo voelt het om een keizersnede te ondergaan. Lees het maar, je zal het zelf nooit meemaken.’

 

U schrijft: ‘De enige wond is het leven, het onbezonnen scheppen van nieuw leven in het besef dat het nooit veilig zal zijn, nooit bestendig zal zijn, alleen maar zal bestáán.’ Dat klinkt als een levensfilosofie. De uwe?

 

‘Misschien wel, al leef ik niet volgens een of ander credo. Het is wel zo dat ik wil schrijven over die wond, dat is mijn thematiek. Ik wil schrijven over hoe het leven pijn doet. Zelf ben ik tot nu toe gespaard gebleven van al te grote pijn, al weet ik dat daar verandering in komt binnenkort. Het is een vreemd jaar geweest: mijn dochter is geboren en mijn moeder heeft een vreselijke diagnose gekregen. Ik weet zeker dat die gebeurtenissen belangrijk zullen zijn in toekomstige boeken.’

 

*****

 

Sarah Hall – De komst van de wolven – Ambo/Anthos – vertaald door Wim Scherpenisse – 405 blz.

 

Zintuigelijk

 

Rachel Caine is net zo wild als de wolven die ze observeert. Ze verlaat Idaho en treedt in dienst van een graaf die de wolf opnieuw een plek wil geven in Engeland. Rachels moeder sterft op de thuisbasis, in Cumbria. Niet veel later blijkt Rachel zwanger van een man met wie ze geen relatie wil. Terwijl het kind in haar groeit, zetten de wolven, Ra en Merle, hun eerste passen in het omheinde reservaat van de graaf. De gemoederen lopen hoog op: niet iedereen is blij met de wolven.

Hall is altijd een schrijfster geweest met een heel eigen signatuur: haar stijl is zintuiglijk, fysiek, onsentimenteel. Haar thema’s zijn zowel intiem – het lichaam, de liefde, het moederschap – als maatschappelijk betrokken – feminisme, ecologie, machtsstructuren in Engeland.

Met ‘De komst van de wolven’ schreef ze haar meest mature boek tot op heden. Het is een spannend en meeslepend verhaal met geweldige personages. De relatie tussen Rachel en haar broer Lawrence is aangrijpend, de moeder-kindstukken benemen de adem. De wolven met hun taankleurige vacht, hun schaarse verschijningen zorgen voor het nodige drama. ‘Ra’s bleke vacht gloeit als halogeen in de winterse schemer,’ schrijft Hall over het mannetje. De stijl is zinnelijk maar minder barok dan in ‘De Michelangelo van Coney Island’. Bij ons is deze schrijfster nog geen grote bekende. Hopelijk verandert dat met dit boek dat tot het beste behoort wat 2015 te bieden heeft. En lees dan meteen ook ‘De prachtige onverschilligheid’, Halls superieure verhalenbundel. (KM)