Sonali Deraniyagala – Vloedgolf (De Standaard)

Alleen op de wereld
Sonali Deraniyagala verloor haar familie in de tsunami van 26 december 2004. Ze schreef een ijzersterke autobiografie over haar leven sinds de ramp.
Kathy Mathys
Eerst viel me niets bijzonders op. Zo begint het boek van Sonali Deraniyagala, die op vakantie is met haar familie in Yala. De kustplaats is bekend terrein voor de Sri Lankese die op tweede kerstdag 2004 haar man en zonen aanmaant zich klaar te maken om te vertrekken. Ze willen kerst vieren in Deraniyagala’s ouderlijke huis in Colombo. Het ene moment zit Steve, de man van de schrijfster, nog ‘De Hobbit’ te lezen op het toilet, het andere rennen vader, moeder, de achtjarige Vikram en de vijfjarige Malli het hotel uit. Ze kloppen niet aan bij Deraniyagala’s ouders in de aanpalende hotelkamer. Er is enkel paniek om het schuim en de kolkende golven die het hotel naderen.
In korte, bijna ondramatische zinnen beschrijft Deraniyagala wat er gebeurt. Ze springen in een jeep, denken te kunnen ontsnappen aan het oprukkende water. ‘We hielden onszelf in evenwicht op onze stoelen. Niemand zei iets. Niemand maakte een geluid.‘
De jeep slaat om en dan verdwijnt Deraniyagala in het water. Ze zal haar man en zonen nooit meer terugzien. Jarenlang verwijt ze zichzelf dat ze zich vastgreep aan een tak, een instinctieve beweging die haar het leven redde. Ze wordt opgepikt, naar het plaatselijke ziekenhuis gebracht. De verpleegster geeft haar een droog shirt met een teddybeer erop. Het is verbijsterend hoe scherp de details zijn op deze eerste gruwelijke bladzijden van het boek: ‘Het slijmerige, donkere snot dat uit mijn neus kwam rook naar hondenpoep.‘
Tijdens het lezen van dit eerste hoofdstuk weet je meteen: dit wordt geen ‘gewoon‘ rouwverhaal. Natuurlijk ziet de wereld er anders uit voor iedereen die een geliefde verliest, maar Deraniyagala verliest niet enkel haar man en twee zonen, ook haar ouders en een dierbare vriendin komen om in de tsunami. Het is alsof ze terechtgekomen is in een parallel universum, zo onwezenlijk is haar lot. Ze schrijft: ‘Ik wacht tot alle lichamen gevonden zijn, zei ik tegen mezelf. Dan maak ik me van kant.‘
Tijdens de eerste zes maanden waken vrienden en familie bij haar bed, ze ligt in een donkere kamer, kan geen beelden verdragen en heeft voortdurend het gevoel dat ze valt.
Geen heling
Heel soms staan we onszelf toe te denken aan het ondenkbare, stellen we ons voor hoe het moet zijn om achter te blijven op de wereld. We doen dit, heel even, wanneer we de beelden zien van ontredderde oorlogsslachtoffers, de krijsende overlevenden. We kunnen het niet verdragen om er lang bij stil te staan, het is te vreselijk. Deraniyagala’s boek vraagt enkele uren uit ons leven en dat zijn geen gemakkelijke uren. Vooral de eerste 150 bladzijden zijn pijnlijk en zeer bedrukkend. Deraniyagala vertelt dat ze voortdurend misselijk wordt van haar gedachten. Gedachten aan de vingerafdrukken van haar kinderen op de meubels van haar vrienden. Gedachten aan de damp op hun wangen, wanneer ze met Halloween de straat op gaan. Ze duwt de herinneringen zoveel mogelijk weg, ze zijn ondraaglijk. Ze kan niet bevatten dat ze er niet meer zijn, jarenlang niet.
In 2010 pas kan zo rouwen om haar ouders, het is teveel: ‘Wat afschuwelijk, dat mijn verdriet een pikorde kende.’
‘Vloedgolf’ is gefragmenteerd, er zijn grote sprongen in de tijd. Deraniyagala schrijft niets over de therapeut die ze dankt in het nawoord. Haar boek is sowieso geen verhaal over heling. Vier jaar na de tsunami is ze als docent economie in New York en schrijft: ‘Ik ben er precies zo aan toe als in die eerste maanden.‘
Ze schaamt zich diep omdat ze niet eens gezocht heeft naar haar zonen en omdat zij wel overleefde.
Voorzichtig herinneren
In de openingsparagraaf sterven de kinderen die de schrijfster in de tweede helft van haar boek opnieuw leven in blaast. Dan is ze eraan toe om te herinneren, al moet dat heel voorzichtig en gecontroleerd gebeuren. Een woord als ‘schoolmaaltijd‘ kan haar jaren na de ramp nog onderuithalen. Deraniyagala’s portret van Malli, verzamelaar van geurzeepjes, een jongen die niet in het donker slaapt om zijn dromen te kunnen zien, is prachtig en net zo onthutsend en bruisend zijn de details over de rest van haar familie.
De kinderen zijn geen engelen. De schrijfster en haar man maakten zich zorgen om Vikrams gebrek aan compassie toen die zijn ongeduld met bedelaars liet blijken.
Deraniyagala is een schrijfster die knap doseert en die overtuigende beelden gebruikt: ‘Ik kon hun gezichten niet vinden, ze trilden als hete lucht.’ De roep van de nachtzwaluw klinkt ‘als een knikker die over steen stuitert’. De natuur, haar kracht en betovering, spelen een grote rol in dit boek. Deraniyagala ontwijkt het landschap van de ramp niet. Keer op keer gaat ze terug, vindt er letterlijk brokstukken uit haar verleden, een pop, een notitie van Steve. Verlossing is er niet aan het eind, dat kan ook niet. Het enige wat de schrijfster rest zijn haar herinneringen die haar soms snijden, dan weer troosten.
****
Sonali Deraniyagala – Vloedgolf – 222 blz. – Nieuw Amsterdam – oorspronkelijke titel: Wave.