Minder bang van de dood
Wie een midlifecrisis weet om te buigen tot een luid geprezen boek mag zich een gelukkig man noemen. David Mitchell deed het met Tijdmeters, een roman in zes genres met zes vertellers.
Kathy Mathys
David Mitchell denkt op de lange termijn. In de loop van ons interview heeft hij het meer dan eens over zijn vier of vijf volgende boeken. De man heeft haast, er is geen tijd te verliezen. Hij staat nu eenmaal, naar eigen zeggen, in het midden van zijn leven. De Engelse auteur schreef eerder ondermeer Wolkenatlas, dat qua vormelijke ambitie vergelijkbaar is met Tijdmeters, en het autobiografische Dertien.
Tijdmeters is het tweede deel van zijn zogenaamde Marinus-trilogie, genoemd naar een personage dat het eeuwige leven heeft en eerder voorkwam in Mitchells roman De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet. ‘Het derde deel zal volledig in de toekomst spelen. Ik ben er al mee bezig maar wil eerst een ander boek afwerken dat dit jaar nog verschijnt, een verzameling van spookverhalen.’
Heeft een ingewikkeld boek als Tijdmeters een net zo ingewikkelde ontstaansgeschiedenis?
Het boek vloeit voort uit mijn midlifecrisis. Onze levens zijn begrensd en dat gegeven hield me de laatste tijd bezig. Niet Jupiter was de machtigste god tijdens de antieke oudheid, wel Terminus, de god van de grenzen. Ik word ouder en daarom wilde ik me in Tijdmeters buigen over mijn sterfelijkheid. Tot nu toe ben ik altijd bang geweest van de dood. Ik vroeg me af of dat ook anders kon.
Het boek is een gedachte-experiment. Aan de ene kant heb je de verhaallijn over Holly Sykes, een gewone Engelse vrouw. Aan de andere kant bevat Tijdmeters een plotlijn over wezens die niet doodgaan. De Anachoreten staan hun ziel af en voeden zich met het vlees van de levenden om de dood te vermijden; de Chronometristen reïncarneren, ze zijn onschuldig en kunnen het niet helpen dat ze steeds terugkeren. Ik vroeg me af of ik dit zou willen. Wanneer je je bewustzijn afstaat, zoals de Anachoreten, ben je niet langer menselijk, dat lijkt me geen benijdenswaardige bestemming.
De Chronometristen vertellen iets over ons. Zij hebben het ene leven na het andere, maar ook wij sterven en worden herboren, zij het dan binnen één leven. Wanneer een van onze ouders sterft, wanneer we vernemen dat we ernstig ziek zijn of een kind krijgen, sterft ons oude ik. We zijn allemaal Chronometristen.
Dacht u vroeger minder na over de dood?
Tenzij je pech hebt, oorlogsreporter of soldaat bent, blijft de dood voor jonge mensen veelal abstract. Ben je midden de veertig en kijk je in de spiegel, dan zie je iets nieuws. Je jeugd is verdwenen. Dat je sterfelijk bent, voel je in je knieschijven en je longen vanaf dat moment. Ik vind het belangrijk om die sterfelijkheid niet te negeren. Tijdmeters schrijven heeft me daarbij geholpen. Dankzij dit boek weet ik dat de Dood een metgezel is, hij staat ons niet op te wachten aan het einde, hij is er de hele tijd al aan de zijlijn. Ik vind dat niet deprimerend want hij fluistert me in het oor: ‘Het leven is kort, verspil het niet. Het is zo voorbij.’ En dan heb ik het niet alleen over het maken van kunst. Of we een goede of een slechte dag hebben, ligt dikwijls aan onszelf. Misschien hadden we een ruzie kunnen vermijden door een zin anders te formuleren. Door zachtmoedig te zijn, hadden we een veel mooiere dag gehad dan door te schelden. Ik klink nu als een sentimentele goeroe, niet? En toch is het zo.
Heeft u ooit geloofd in een leven na de dood?
Als kind nam mijn moeder me mee naar de kerk maar vanaf mijn vijftiende kwam ik daartegen in opstand. Ik heb me erbij neergelegd dat ik een atheïst ben. Soms benijd ik gelovigen om de manier waarop ze in het leven staan. Ik wou dat ik het kon. Ondanks mijn atheïsme denk ik na over wat er rest van een mensenleven na de dood. Om artistieke onsterfelijkheid geef ik niet want je kan er als kunstenaar toch niet van genieten vanuit je graf. Standbeelden zeggen me net zo min iets, niemand kijkt er naar en duiven schijten ze vol. Toch is er een vorm van onsterfelijkheid die mij aanspreekt. Wanneer iemand iets vertelt dat ons wijzer laat worden, dan leeft die verteller in ons voort. Het kan om kleine dingen gaan. Elke keer wanneer mijn vrouw roept dat het eten klaar is, moet ik denken aan een verhaal van A.S. Byatt. Daarin schrijft ze dat het grof is tegenover de kok om niet meteen aan tafel te komen wanneer het eten geserveerd wordt. Dat soort opmerkingen leven in me verder, of een gesprek met een leraar Engels van jaren geleden.
U heeft al duizenden bladzijden geschreven. Het is moeilijk voor te stellen dat u het gevoel heeft tijd te hebben verspeeld.
Vergeleken met sommigen heb ik nog niets bereikt. Niet dat ik mezelf met anderen wil vergelijken, maar toch. Ik wil veel en ik wil telkens iets anders. Ik had ook een boek kunnen schrijven waarin elk hoofdstuk verteld is vanuit Holly Sykes, maar dat soort boeken zijn er al. Er is geen boek zoals Tijdmeters. In elk hoofdstuk probeer ik de essentie van de tijdgeest te vatten: in het eerste deel gaat het om de strijd tussen socialisme en neo-kapitalisme. In het tweede krijg je de triomf van het neo-kapitalisme, de ouders van Hugo zijn rijke bankiers. Het derde deel gaat over Holly’s man, een oorlogsjournalist in de jaren na 11 september 2001. Deel vier gaat voor mij om de impact van social media. In vijf zit er te veel actie om iets te vertellen over de tijdsgeest, zes gaat over de toekomst van onze planeet.
Tijdmeters is een vreemd artefact met in elk hoofdstuk een nieuwe verteller en een nieuw genre. Die genres in één boek samenbrengen en er een geheel van maken dat niet ontploft: dat soort uitdagingen zoek ik op. Niet iedereen vindt de mix van realisme, pastiche, fantasy geslaagd. Ik denk dat het wel werkt.
Ziet u zichzelf als iemand die de roman heruitvindt?
Nee, ik ben enkel de schrijver van de boeken die ik heb geschreven, meer niet. Die vormexperimenten hangen samen met mijn persoonlijkheid. Ik kan enkel opgewonden geraken over een schrijfproject als ik naast schrijver ook uitvinder mag zijn. Is dat niet toegestaan, dan zou ik niet schrijven, dan zou ik een baantje nemen in een winkel of zo.
Hoe reageren lezers op het fantasy-deel in de roman?
De reacties zijn gemengd. Voor sommigen ben ik niet langer een literaire schrijver omdat ik me aan dit genre waag. Er was een Amerikaans journalist die me, heel betuttelend, een schouderklopje gaf en zei: ‘Niet meer doen hoor, fantasy schrijven.’ Ik kan best tegen kritiek, het was de manier waarop hij het zij die me niet aanstond. De taal is lastig voor sommige lezers, het verzonnen jargon. Voor hen is het een muur waar ze niet doorheen kunnen.
Ik bereid de lezer heel geleidelijk voor op de fantasy-knal in hoofdstuk vijf. Ken je die legende over de kikker die uit de pan springt wanneer je hem in kokend water gooit? Wanneer je de hitte geleidelijk opvoert, merkt de kikker niet dat hij langzaamaan gekookt wordt. Jullie zijn mijn kikkers. Dat neemt niet weg dat er gevoelige kikkers zijn, die toch niet goed tegen de langzaam oplopende hitte kunnen. Ik snap het heus wel.
Ik hield van de rust van het laatste hoofdstuk, na het fantasy-geweld. Had u dit slot in het begin al voorzien?
Ik ben een planner maar onderweg verandert er veel. Over het slot had ik al vroeg een idee. Ik besef nu dat het een vreemd slot is want ik lijk er de rest van het boek mee te ontkrachten. Wat is de zin van eeuwig leven als de toekomst van de wereld zelf op het spel staat? Ik vind het wel mooi dat die paradox in het boek zit.
In het laatste hoofdstuk, dat in 2043 speelt, is de wereld onherkenbaar geworden. Dat is over minder dan dertig jaar. Ik acht die ontwikkeling waarschijnlijk, al ben ik geen profeet die de toekomst voorspelt. Onze energiebronnen geraken opgedroogd, het zou zomaar kunnen. We zijn verslaafd aan olie en we zitten nog steeds in de ontkenningsfase. Ik heb eerder over die thema’s geschreven maar nooit op een manier die zo realistisch is.
Een van de personages draagt poëzie voor in de donkerste uren. Het vertellen van verhalen en het reciteren van gedichten blijft bestaan, wat er ook gebeurt. Mensen hongeren ernaar. Misschien komt er een moment waarop er geen tablets meer zijn maar de literatuur zal niet verdwijnen. Dankzij verhalen hebben we toegang tot de gedachten van iemand die eeuwen geleden is gestorven. Is dat niet wonderlijk?
David Mitchell – Tijdmeters – vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema – Nieuw Amsterdam Uitgevers – 591 blz.