De bezoeker (lentenummer Bouillon magazine 2021)

Watercolor red seaweed. Plants closeup isolated on white background set. Hand painting on paper

Dit korte verhaal (fictie) verscheen in het lentenummer van Bouillon Magazine. Lees hier de magazine-versie: Verhaal De bezoeker

De bezoeker

 

Brood bestellen voor het weekend. Bloemen kopen. Het bed van de logeerkamer opmaken. Evie’s gedachten schieten alle kanten op. Hoe beter ze haar best doet, hoe bonter de puppy’s in haar hoofd het maken. Volgens Lorna heeft een mens vijftig- tot zeventigduizend gedachten per dag en is het logisch dat de gedachtemachine niet stilvalt eenmaal je op de yogamat zit. Evie had zich afgevraagd hoe ze zoiets konden meten. Het was moeilijk te zeggen wanneer de ene gedachte ophield en de volgende begon.

Evie opent haar linkeroog. Lorna zit in lotushouding met gesloten ogen. Op haar lippen ligt het soort glimlach dat meditatiegidsen als mild omschrijven. Evie kent Lorna inmiddels goed genoeg om te weten dat ze zelden tot mildheid in staat is. Haar lerares is een vurig type wier baldadige humor niet bij alle yogastudenten in de smaak valt.

Evie’s gedachten glijden af naar eerder die ochtend, toen iedereen die hier nu de buikademhaling zit te beoefenen in bed lag – dat weet ze wel zeker. Ze doet geen moeite om de stroom aan beelden tegen te houden, laat zich meedrijven op het geluid van de golven.

 

Het was bewolkt geweest en koud, de zee een zwarte massa. Nu het bijna mei was, kwam het hoogseizoen voor zeewierplukkers eraan. Onderweg naar de vloedlijn had ze een sojasausvisje van bij de sushi opgeraapt en in haar jaszak gestopt, samen met een plastic poppetje van bij de cornflakes. Ze wist dat haar opruimacties bescheiden waren en toch zette ze stug door. Strandjutters zijn de hoeders van het geheugen van de oceaan, vindt Evie. Sommige vondsten bewaarde ze in een kast bij haar bed, zoals de kastanjebruine knoop van vorige week. Van haar moeder wist ze dat mensen vroeger de knopen van versleten kleding hergebruikten. Wie weet hoeveel generaties hun jassen hadden dichtgeknoopt met de bruine die nu in haar bezit was?

Aan het strand had ze knotswier en blaaswier geoogst. Iers mos, zongebleekte exemplaren, crèmekleurig bijna in plaats van rood. Ze zou blancmange maken naar haar moeders recept. Geen zin had ze in het bezoek, maar het minste wat ze kon doen was imponeren.

Ze kon nog steeds niet huiswaarts keren met een draagtas vol wieren zonder aan Ted te denken. Na haar bezoek aan het strand hadden Teds favoriete versregels rondgezongen in haar hoofd:

 

Sea-weed sways and sways and swirls

as if swaying were its form of stilness;

and if it flushes against fierce rock

it slips over it as shadows do, without hurting itself.

 

Misschien moest ze wat vaker in het zoute water liggen, zich laten meedrijven zoals dat wier. Ted had het een goed idee gevonden.

Thuis had ze haar vondsten in warm water gelegd. Van het blaaswier had ze een bouillon getrokken, van het knotswier brood gebakken. Ze spoelde het Ierse mos schoon en liet haar vingers over het vliezige oppervlak glijden. Ze mengde het met melk, citroenzeste en vanille en zette de pot op een laag vuurtje. Ze kookte de mix in tot hij zo dik was dat hij nog net door de zeef kon. Eigeel erbij, suiker, en tot slot het opgeklopte eiwit.

 

‘Breng je aandacht opnieuw naar het lichaam en voel hoe je hier nu zit.’ Lorna laat de groep enkele malen diep ademhalen en luidt dan de gong. ‘Namasté.’

 

Lucy Vickers belt aan op het afgesproken tijdstip. Evie herkent Ted enkel in haar grijsblauwe ogen. Ze richt haar blik op de rimpelvrije handen van haar bezoeker, bleek nog na een lange winter. Ze heeft niet de gewoonte om onbekenden thuis te ontvangen. Ted moest altijd lachen om wat hij haar papieren vriendschappen noemde, relaties die groeiden door de pen over het briefpapier te laten glijden.

Lucy hangt haar jas aan een stoel. In haar dunne blouse (zo ongeschikt voor het leven bij zee, denkt Evie) oogt ze frêle. Lorna zou zich lovend uitlaten over hoe ze op de stoel zit, haar ruggengraat een recht snoer tussen nek en bekken.

‘Wil je een stuk wierbrood?’

Lucy proeft het brood en zegt: ‘Net zoals papa het maakte.’

Dat ‘papa’ verrast Evie. Ze had niet verwacht dat de dochter (zijn enige kind), die niet naar de begrafenis was gekomen, dat zachte woord in zich zou dragen.

‘Siberië is vreselijk ver weg,’ zegt Lucy, alsof ze Evie’s gedachten kan raden ‘en ik had net de leiding gekregen over het project.’

Evie knikt. Het zal wel, denkt ze. Voor haar kon Siberië net zo goed op een andere planeet liggen. Ze heeft Engeland nooit verlaten. Zelfs een heel mensenleven is te kort om de kust te leren kennen zoals zij dat wil.

Lucy neemt hapjes van het brood. Ze eet als een vrouw tijdens een lange vliegreis, meent Evie, die zich ooit, tijdens een bioscoopbezoek, had verbaasd over hoe de passagiers op het scherm zaten te eten. Elk gebaar leek een miniatuurversie van hoe ze bewogen op vaste grond. Je zit niet in een vliegtuig, wil ze zeggen tegen Lucy, maar die is haar voor.

‘Toen ik klein was, vertelde papa altijd dat hij van zeewier hield omdat het zich enkel bij eb laat zien.’

Evie voelt een steek bij het hart. Dus ook aan haar, denkt ze. Nacht na nacht had Ted haar verteld over wat hij het ‘spookachtige’ van wieren noemde, zijn voeten tegen de hare, tot die keer dat hij niet thuis kwam, haar voeten koud bleven onder de dekens.

Ze overweegt om Lucy te vertellen over die voeten, maar waarom zou ze? De vrouw op de stoel had haar vader een jaar lang niet gesproken. Evie weet niet wat te zeggen tegen dit mens die wat haar betreft beter een onbekende stem uit de mailwisseling was gebleven. De rode vlekken in Lucy’s nek, haar nerveuze handen: wat moet ze ermee?

In haar hoofd beginnen de gedachten te razen (probeer ze maar eens te tellen, Lorna!). Ze tuimelen over elkaar heen. Je hebt je vaders hart gebroken. Elke dag brandde hij een kaars voor je, hij, de man van de wetenschap, van het onderzeese leven! Waar was je? Waar was je al die tijd?

En ook deze gedachte dient zich aan, morrend op de achtergrond: dat haar jaar met Ted niets voorstelde vergeleken met de tijd die Lucy met haar vader had beleefd.

De gedachten gaan liggen als zand dat neerdaalt op de bodem na de passage van een woest zeebeest.

‘Wil je bouillon?’ Evie is al onderweg naar de keuken. ‘Ik heb hem getrokken van blaaswier.’

De vrouw – een meisje nog, ziet Evie nu – neemt een slok.

‘Ik proef de zee,’ zegt ze. Haar ogen zitten vol tranen.

Lucy legt haar hand op die van Evie. Eerst wil die de hare wegtrekken. Dan denkt ze aan de zeebodem, onverstoord, altijd daar, en zegt: ‘Vertel me nu maar over je vader. Daarna eten we blancmange.’

 

Kathy Mathys

 

De geciteerde versregels zijn van D.H. Lawrence.