Griet Op de Beeck interview (Schrijven Magazine)

Beeck-Griet-op-de-c-Koen-Broos-2014Schaamrood op de wangen

 

Omdat ze zich midden in de fase van het naar eigen zeggen ‘woeste schrijven’ bevindt, interviewen we Griet Op de Beeck via mail over schrijven en inspiratie.

 

Kathy Mathys/ Foto: Koen Broos

 

Haar romans Vele hemels boven de zevende en Kom hier dat ik u kus zijn gigantische bestsellers in het Nederlandse taalgebied. In 2016 verschijnt haar derde boek, Gij nu.

‘Vroeger hechtte ik geloof aan wat bij wijze van boutade werd beweerd: dat je moet kiezen tussen de kunst of het leven, wat me toch altijd een droefgeestige keuze leek,’ schrijft Op de Beeck. ‘Ik heb net ontdekt dat je hard moet leven om goed te kunnen schrijven. En leven doe je vanzelfsprekend in connectie met anderen, zorgvuldig gekozen belangrijke anderen.’

 

Hoe heb je leren schrijven?

 

Je leert jezelf schrijven door het te doen, vaak en almaar opnieuw proberend om het beter te krijgen. En door veel te lezen. Beide heb ik van jongsaf gedaan. Als kind schreef ik versjes, verhalen en brieven aan mijn oudere zus die op kamers was, brieven die het niet hadden over dat we spaghetti hadden gegeten, voor alle duidelijkheid. En op mijn vijftiende ben ik na school voor de regionale bladzijden van een inmiddels ter ziele gegane krant gaan werken, daar heb ik ook veel van geleerd. Zelfs als het onderwerpen waren die mij niet zo boeiden, moest er toch een stuk van komen, heel gezond, dat soort licht forceren.

Ook daarna ben ik altijd blijven schrijven, uiteenlopende dingen, maar nooit een aanzet tot een roman of zo, dat durfde ik niet. In mijn theaterjaren heb ik teksten bestudeerd, bewerkt en herschreven. Nadien heb ik een aantal jaren voor het weekblad HUMO en later voor de krant De Morgen grote interviews gemaakt. Allemaal laffe vluchtwegen, weg van datgene wat ik altijd al was maar nog niet durfde te zijn: een schrijver. Evengoed heb ik daar natuurlijk ook veel van opgestoken, dat spreekt voor zich.

 

Hoe weet je dat je een idee voor een roman te pakken hebt?

 

Dat voel je terwijl je het zit te bedenken. Dat het dat is en moet worden, dat je dat wil vertellen, en wel zo, of toch ongeveer. En zeker als het zich in de kop almaar verfijnt en je telkens weer overtuigd blijft. Ik weet altijd eerst waarover ik het ten diepste wil hebben, en dan vind ik het verhaal dat dat zou kunnen doen.

 

Wat inspireert je?

 

Alles. De kunsten die mij tot stilstand dwingen, even. Muziek die overweldigt. De letteren die blijven bewijzen wat ze vermogen. Theater of dans die mij ontregelt, verontrust of doet schaterlachen. Het schilderij dat mij grijpt en niet meer loslaat. De gebeurtenis die mij doet nadenken, anders kijken, verder dan ik dacht te kunnen. De man die ik op straat zie staren in een verte. Het licht dat voorzichtig doet. Het onvermogen om de dingen te begrijpen, de wil en de wens om dat toch te doen. De kracht van emotie, en de angst die daar soms mee gepaard gaat. Het verlangen om de banaliteit van al de dagen met onvermoeibare energie te blijven bevechten.

Het werkt zelden zo concreet, dat je plots zegt: hé, van dit schilderij leer ik nu dit. Het is meer dat kunst je dwingt tot denken en herdenken, tot voluit voelen en verder kijken en dat al die input je mee vormt. Maar als ik toch mijn best doe om iets concreets te noemen, zou ik Jonathan Franzen kunnen vermelden. Ik voerde met hem ooit een langer gesprek en ik vroeg hem toen onder meer waarin volgens hem het verschil zat tussen zijn twee eerste romans die niet zoveel weerklank kregen en zijn derde, die een wereldwijde hit werd: The Corrections. En hij antwoordde toen: in schaamte. Hij vertelde dat hij met het schaamrood op de wangen had zitten schrijven. Omdat hij zo tot in de uithoeken van zijn eigen donkerte was gekropen. Die gedachte heeft vooraan in mijn hoofd gezeten toen ik aan mijn eigen debuut begon.

 

In het eerste deel van ‘Kom hier dat ik u kus’ vertel je vanuit een kind. Hoe heb je dat gedaan? Dacht je vooral aan het kind dat je zelf was? Hoe vatte je de juiste toon?

 

Ik heb getwijfeld of ik dat wel zou durven, omdat het toch een heftige beperking is, zelfs voor een schrijver die niet het type maniëristische auteur is die zichzelf probeert te bewijzen met nog een bijzin en nog een adjectief. Maar het moest. Omdat ik groot geworden ben in oorlog met mezelf, en omdat ik geloof dat we allemaal geneigd zijn om te onderschatten wat kinderen weten, voelen, begrijpen, ook al gebruiken ze misschien niet onze woorden om dat uit te drukken. De toon van de jonge Mona had ik snel te pakken. Ik heb goed gekeken naar kinderen, met hen gepraat zonder ooit te betuttelen of te onderschatten waar ze toe in staat zijn. En door zelf een kind te zijn geweest dat veel aan denken deed, natuurlijk, dat bovenal.

 

Vooral in de dialogen valt het op dat je een Vlaamse schrijfster bent. Zat dat Vlaamse er meteen in? Is het moeilijk om te weten hoe Vlaams je precies mag klinken? Het zou nog Vlaamser kunnen.

 

Ik wou gewoon dat mensen in de dialogen zouden spreken zoals ze dat dan in mijn land in de sofa doen, wat betekent dat de ge en gij onontkoombaar waren, omdat wij nu eenmaal geen jij’s en jouwen bezigen in intieme contexten. Ik moet namelijk geloven dat wat ik opschrijf zich ook zo zou kunnen voltrekken tussen die personages. Ook daar maak ik verder geen theoretische studies over. Die taal is zoals ik denk dat ze daar en dan tussen die mensen moet klinken. En het kan inderdaad heftiger Vlaams. Denk bijvoorbeeld aan de geweldige Dimitri Verhulst, hij gaat nog een stuk verder. Ik probeer er toch ook te allen tijde voor te zorgen dat mijn taal geen barrière vormt voor Nederlanders. We zijn met te weinig die de taal spreken om een groep uit te willen sluiten.

 

Je schrijft veel dialogen. Voel je je daar comfortabel bij? Heeft het iets te maken met je theaterachtergrond?

 

Dat heeft wellicht te maken met mijn theaterachtergrond, ja. Zoals alles wat mij mee gemaakt heeft tot wie ik ben meedoet als ik zit te schrijven. Verder hou ik van mensen die lekker met mekaar kunnen praten. Of die net heel slim camoufleren dat ze niet willen of durven. Je kan zoveel vertellen met wat mensen niet zeggen. Ook dat kan je net aan de hand van dialogen scherp voelbaar maken, als het goed zit. Heerlijk om te zitten bedenken, zulke dingen.

 

Schrijf je veel versies?

 

Ik schrijf relatief snel, maar over die eerste versie ga ik nog ontelbare keren heen. Schrijven is blijven bijschaven en schrappen en toevoegen. Regelmatig sneuvelen er zelfs hele grote delen en begin ik weer opnieuw. Naar eigen zeggen schrijft bijvoorbeeld Jeroen Brouwers maar een beperkt aantal zinnen per dag, maar uiteindelijk hebben hij en ik diezelfde zin ongeveer even vaak gewikt en gewogen, denk ik.

 

Hoe kom je in de juiste sfeer om te schrijven?

 

Ik ga zitten en ik schrijf. Beginnen is altijd het moeilijkst. Het kan niet bij het prille starten van de dag. Er moet eerst iets gebeuren dat voelt als echt leven: sporten of de fiets op en boodschappen doen, een krant lezen. Pas als ik het gevoel heb dat mijn bestaan weer van mij is kan ik de juiste concentratie vinden. Maar verder bezig ik geen vreemde rituelen of zo. Schrijven is voor mij iets wat ik wil en zelfs moet doen, bij voorkeur alle dagen.

 

In hoeverre is het verhaal al gevormd wanneer je het begint te schrijven?

 

Ik moet weten wat de grote lijnen van het verhaal zullen zijn voor ik begin. Dat is belangrijk. Tegelijk wil ik ruimte laten voor nieuwe wendingen, onverwachte invallen, het hevigere bijsturen. Als ik min of meer halfweg zit in een boek, ken ik behoorlijk in detail het verdere verloop, dat wel. Intuïtie is belangrijk, maar afstand nemen en de kop erbij houden natuurlijk evenzeer.

 

Ben je ooit vastgelopen tijdens het schrijven? Wat deed je dan?

 

Ik ben nog nooit fundamenteel vastgelopen. Weleens even, ja, dat gebeurt vrij vaak. Soms moet ik dan gewoon doorbijten. Soms helpt het om even totaal te kappen en een tentoonstelling te gaan bekijken of een film te zien, bij voorkeur in de cinema, of anderhalf uur de koersfiets op desnoods, en dan opnieuw. Doorgaan, dat is toch wat je moet doen als schrijver.

 

Ken je het fenomeen van de schrijversroes? Overkomt het je vaak?

 

Natuurlijk heb je momenten dat het schrijven magisch voelt. Dat je een bent met de mensen of de situatie of de sfeer, en dat je denkt dat deze bladzijden zullen mogen blijven. Precies zoals ze daar staan misschien. Dat de concentratie zo totaal is dat niks of niemand je daar nog uit kan meppen en dat het met een vaart gaat die alle gevoel van tijd oplost, wegvaagt. Die momenten zijn van betekenis omdat de andere er ook zijn, die waar zelftwijfel de dingen dreigt te verwoesten. Die twee sferen wisselen mekaar voortdurend af. En zo blijf je volhouden.

 

Welke tips heb je nog voor beginnende schrijvers?

 

Durf, leef, schrijf en blijf schrijven. Weet je waard ben en gun jezelf wat je verdient. Twijfel, maar niet zo heftig dat het je gaat verlammen. Zorg dat je veel nadenkt, hard voelt en goed om je heen kijkt. Durf te weten wat je wil en moet vertellen, en daar snoeihard voor te gaan. Zorg dat er minstens iemand is die meeleest, een slimme lezer die, los van zijn of haar eigen ego, begrijpt wat je probeert te doen, en die supportert én walgelijk kritisch voor je is.

 

Kathy Mathys is schrijfster, journaliste en schrijfdocente.