Het ritme van de zin (Schrijven magazine)


 
Hoe zorg je ervoor dat je tekst een vloeiende cadans krijgt?
Elk verhaal heeft wat de Engelse schrijver D.H. Lawrence‘een levend ritme’ noemt. Auteurs wisselen trage hoofdstukken af met delen waarin het ritme versnelt; lange paragrafen alterneren met korte; meanderende zinnen laten korte in hun midden. Zo lees je het in schrijfboeken: wissel af, doorbreek de monotonie.
Een aaneenrijging van korte zinnen kan leiden tot een tekst zonder flow, zonder cadans. Toch zijn er schrijvers die bewust kiezen voor korte zinnen. Door middel van enkele flitsen roepen deze schrijvers een wereld op. Dit komt uit het korte verhaal Zich aan hem tonenvan Sanneke van Hassel (foto – © : Marieke van der Velden): ‘Lamsbout bij de dikke Marokkaanse slager, Vleeswarenpaleis Ibrahim op de gevel. Ibrahim snijdt de blokjes van de stomp, beent uit. Het bot geeft hij in stukjes mee, voor de soep. Het verlangen soep te maken voor een gezin of wat daar nog van over is.’
Er kruipt een spanning in deze regels door de lengte van de zinnen.
Schrijf je in de ik-persoon, dan kan het zijn dat kort past bij het karakter van je personage. Zo praat Bonnie uit Esther Gerritsens Superduif niet in lange zinnen, zo is ze niet.
Anne Bernays en Pamela Painter geven in What if? – Writing Exercises for Fiction Writers dit geweldige advies om je bewust te worden van het ritme in teksten: typ het werk van een auteur die je bewondert over. Analyseer de zinnen, de structuur die ze hebben, hun ritme. Probeer vervolgens een opening te vinden in het overgetypte fragment, een ‘barst’ die je kan ‘opentrekken’. Voeg in de barst je eigen paragraaf toe en zorg ervoor dat het ritme past bij het origineel.
Volgens Thomas Verbogt moet het ritme van de zin ‘iets toevoegen aan de betekenis van de zin of daarmee samenvallen.’ Hij raadt aan om een popelend personage te vangen in een zomerse zin, ‘een zin die luchtig zingt.’
Ritme ontstaat ook door de manier waarop zinnen paragrafen vormen. Een nieuwe paragraaf kondigt een nieuwe gedachtegang aan of een verandering van tijd en/of plaats. Het is niet zo dat lange paragrafen beter zijn dan korte of omgekeerd. De parafrasering moet passen bij de tekst. De meeste auteurs variëren, anderen kiezen heel bewust voor lang dan wel kort. Lange gedachtegangen zijn niet Hemingways ding, bij hem is de paragrafering springerig. Let op met witregels tussen paragrafen, ze maken de tekst dramatisch en soms krijg je een bombastisch, pseudo-poëtisch effect.
De kleur van de woorden die je gebruikt, beïnvloedt het ritme van je verhaal. Rebecca McClanahan vraagt zich in Now Write! Nonfiction  af of er een meer kinderlijke klank is dan de korte ‘i’. Deze klank past bij korte zinnen, bij zon en licht. De klankkleur van de woorden moet aansluiten bij de inhoud, vindt McClanahan .
In Zoete mond van Thomas Rosenboom staan veel lange klanken. De tekst klinkt traag en statig, dat sluit aan bij de inhoud: ‘Het was een stenige, zacht glooiende kust, de oostkust van Canada. Niets herinnerde nog aan de winter die een half jaar had geduurd, de oneindige sneeuw, de sporen van ijsberen en poolvossen – het grauwe gras stond vol bloemen, vogels werkten aan het nest. Terwijl rechts het land voorbijgleed en links de zee, doemde recht vooruit de stad op, eigenlijk het dorp, hoe industrieel het walvisbedrijf hier ook beoefend werd. De walmende schoorstenen werden steeds hoger, en nu kwamen ook de opstallen te zien van al die kokerijen, rokerijen en zouterijen rond de haven in het midden.’
Tips:
1) Bestaat je tekst vooral uit korte zinnen, probeer dan eens om van een aantal korte zinnen een lange te maken.
2) Experimenteer met de relatie tussen inhoud en ritme. Evoceer een alledaagse gebeurtenis in lange, poëtische zinnen en kijk naar het effect.
3) Wil je spanning oproepen in je verhaal? Gebruik dan korte, haperende zinnen.
 Kathy Mathys
Dit artikel verscheen in Schrijven magazine, jaargang 18, nummer 4, augustus -september 2014. Zie www.schrijvenonline.org