Iraanse kinderfilms (Leesgoed)


Kinderen in de hoofdrol

Sinds de late jaren 1980 kan elke cinefiel jaarlijks zijn hart ophalen aan een handvol Iranese films. Heel vaak gaat het om prenten waarin kinderen de hoofdrol spelen.

‘The Runner’ (1985) van Amir Naderi was één van de eerste bescheiden festivalhits in het Westen. De film toont scènes uit het dagelijkse leven van een doodgewone jongen, die op zoek is naar een betere toekomst. ‘The Runner’ zet meteen de toon voor een hele rits Iranese films, die men in het Westen het etiket ‘poëtisch realisme’ opplakte. Het gaat om goedkope producties, die dicht aanleunen bij het documentairegenre. Ze worden opgenomen op locatie en doen veel naturalistischer aan dan de gemiddelde studiofilm. De acteurs zijn geen professionals maar nobele onbekenden. Films als ‘Waar is het huis van mijn vriend?’ (1987) van Abbas Kiarostami of ‘The Children of Heaven’ (1997) van Majid Majidi, die zich bij ons ontpopten tot klassiekers, behoren tot deze traditie. Toch dient gezegd dat die poëtisch-realistische films slechts een bescheiden aandeel vormen van de bloeiende Iranese filmproductie. Bovendien zijn deze prenten bij ons veel populairder dan in Iran zelf, waar meer commerciële binnenlandse producties beter scoren.

Cinema als educatief middel

Tijdens de jaren 1970 overspoelde een bescheiden golf van Iranese titels onze filmfestivals: ‘De koe’ (1969) van Dariush Mehrjui en ‘Een eenvoudige gebeurtenis’ (1973) van Sohrab Shahid-Saless. Toch is het wachten tot tien jaar na de islamitische revolutie van 1979 voor een echte doorbraak. Die eerste poëtisch-realistische films uit de jaren 1980 werden gemaakt in een moeilijke periode voor de Iranese bevolking. De bloedige oorlog met Irak was nog lang niet verteerd en in heel wat films reageren filmmakers op de gruwelen die hun land teisterden. Ze doen dat niet meteen door geweld te tonen. Wél laten ze zien hoe oorlogssituaties families uit elkaar rukken. In ‘Bashu’ (1989) van Bahram Beyzaie vlucht een jongen vanuit het zuidelijke oorlogsgebied naar het Noorden van het land. Hij vindt een voorlopige thuis bij een vrouw, die hem ondanks het verzet van haar bekrompen dorpsgenoten onderdak geeft.
Films als ‘Bashu’ of ‘Waar is het huis van mijn vriend?’, waarin kinderen de centrale personages zijn, kwamen in het Iran van de jaren 1970 en 80 niet zomaar uit de lucht vallen. De Iranese overheid richtte in 1967 Kanoon op, het ‘Institute for the Intellectual Development of Children and Young Adults’. Deze instelling diende de cultuurproductie voor kinderen te stimuleren. Eerst ging de aandacht vooral naar de verspreiding van jeugdliteratuur, theater en verantwoord speelgoed. Vanaf de jaren 1970 voegde men film en animatie aan het pakket toe. Grote Iranese regisseurs als Amir Naderi, Abbas Kiarostami en Majid Majidi verdienden hun sporen bij Kanoon. Nog voor de revolutie van 1979 draaide Kiarostami al een aantal opmerkelijke films voor Kanoon. In sommige van zijn kortfilms schemert de educatieve agenda iets te nadrukkelijk door. Toch maakte hij al pareltjes als ‘De passagier’ (1974). Daarin zoekt een jongetje een manier om naar Teheran te reizen. Hij wil in de hoofdstad een voetbalmatch bijwonen maar hij kan de busrit niet betalen. Hij licht een paar van zijn schoolmakkers op om aan geld te geraken. ‘De passagier’ bevat alle ingrediënten van een typische Kiarostami-film: een innemende protagonist, subtiele sociale kritiek, een episodische, documentaire-achtige opbouw en een schitterende fotografie. Het is een aangrijpende prent met komische momenten en een bitterzoet slot. Kiarostami’s meest geprezen film, ‘Waar is het huis van mijn vriend?’ , vertelt het verhaal van Ahmad, die in een dorpje woont in het Noorden van Iran. Op een dag neemt hij toevallig het schrift mee van een klasgenootje uit een naburig dorp. Omdat hij geen problemen wil krijgen op school, gaat Ahmad ‘s avonds op zoek naar het huis van zijn klasgenoot. Hij botst op allerlei obstakels en voor Ahmad wordt de onderneming bijna een kwestie van leven of dood. Kiarostami‘s schitterende kinderportret kreeg nog een vervolg in ‘Het leven gaat door’ (1992) en ‘Through the Olive Trees’ (1994). In die films gaat Kiarostami op zoek naar de jongen die ooit de hoofdrol speelde in ‘Waar is het huis van mijn vriend?’. Hier merk je dat de grens tussen fictie en documentaire bij Kiarostami flinterdun is.

Censuur

Niet alleen Kanoon is verantwoordelijk voor de alomtegenwoordigheid van kinderen in Iranese films. Het islamitische bewind verklaarde veel onderwerpen eensklaps taboe en regisseurs dienden daar rekening mee te houden. Vrouwen mogen op het scherm enkel ruimzittende kledij dragen. Gemaquilleerde gezichten en close-ups van actrices zijn uit den boze, net als fysiek contact tussen mannen en vrouwen. Sommige regisseurs gingen op een heel inventieve manier om met de censuurregels. De legendarische Mohsen Makhmalbaf liet in ‘Gabbeh’ (1996) een geit aandraven. Het dier was de go-between tussen twee geliefden die wilden trouwen.
Ook politieke en ideologische topics zijn taboe. De regering bant films met al te zwaarmoedige personages. Enkel figuren met een ‘juiste’ ethische gedragscode kunnen door de beugel. Door al deze scherpe reglementeringen zit er voor de regisseurs niets anders dan zich te beroepen op metaforen en vergelijkingen. Kinderen mogen op het witte doek dingen uithalen die volwassenen zich niet kunnen veroorloven. Onder de poëtische toon van deze ‘kinderfilms’ gaat dan ook dikwijls kritiek schuil. Zo is ‘Bashu’ eigenlijk geen idyllisch sprookje maar een anti-oorlogspamflet. Het is trouwens niet zo dat elke film met een aantrekkelijke kindprotagonist meteen goedgekeurd werd. Naderi’s ‘Water, wind, zand’ (1989) bleef jarenlang verboden. In de prent keert een jongen terug naar zijn door droogte geteisterde geboortestreek. Hij graaft ijverig naar water maar de golf die eruit stroomt, blijkt een illusie. Ook in Kiarostami’s ‘Huiswerken’ (1989) schuilt een addertje onder het gras. Kiarostami interviewde scholieren over hun dagelijkse doen en laten. Hij vond het echter bijzonder moeilijk om hen openhartig te laten praten: ‘Ze hebben geleerd wat ze moeten zeggen om het alom roerende gevaar te omzeilen. Ze vertellen voor de camera niet de waarheid, maar stellen met hun antwoorden de volwassenen tevreden in de hoop verder met rust te worden gelaten.’
Hoewel deze films handelen over kinderen en ze door hun eenvoudige opzet zeker ook door kinderen geapprecieerd worden, zijn dit geen regelrechte kinderfilms. Ze richten zich evenzeer tot volwassenen. In ‘De sleutel’ (1987) van Ebrahim Foruzesh dient een vierjarige op zijn broertje te passen terwijl zijn moeder gaat shoppen. De actie is miniem en het verhaal concentreert zich vooral rond de zoektocht naar de voordeursleutel. Toch gaat achter deze film heel wat meer schuil. De sleutel wordt een metafoor voor de vrijheid waarnaar zovelen in Iran vergeefs hunkeren.

Nieuwe impulsen

In de jaren 1990 blijft de Iranese film het goed doen in Europa. Oorlogssituaties die in jaren tachtig-films vaak als achtergrond fungeerden, worden aangevuld met een heleboel andere thema’s en situaties.
‘The Children of Heaven’ (1997) was de eerste Iranese film die een oscarnominatie kreeg binnen de categorie ‘Beste buitenlandse film’. De tienjarige Ali haalt de sportschoenen van zijn zusje af bij de schoenmaker maar laat ze onderweg naar huis per ongeluk achter. Ali deelt nu zijn schoenen met zijn zus tot hij een oplossing vindt voor zijn probleem. Dat lukt nog goed ook want het meisje gaat ‘s morgens naar school en hij ‘s middags. De film toont, net als zovele Iranese films, een inventieve jongen die zelf zijn boontjes weet te doppen, zonder volwassenen lastig te vallen. Regisseur Majid Majidi werkt naar eigen zeggen met kinderen omdat ze veel meer aandurven met hun rechtvaardigheidsgevoel dan volwassenen. Majidi’s films eindigen vaak op een dubbelzinnige wijze en roepen niet zelden vragen op bij de kijker. In ‘Baduk’ (1991) drijven twee ouderloze zusjes ruilhandel en smokkel, tot ze opgepakt worden en in de prostitutie belanden. ‘Baduk’ is een niets verbloemende, bijna cynische film over mensenhandel en prostitutie. In zijn meest recente film Baran (2001) onderzocht Majidi het lot van Afghaanse vluchtelingen die als illegale werknemers trachten te overleven in Teheran. In ‘Baran’ wordt de hoofdrol vertolkt door een vijftienjarig meisje en de film toont meteen dat de portrettering van vrouwen op het witte doek aan iets minder scherpe voorschriften is onderworpen dan voorheen. Ook ‘De cirkel’ (2000) van Jafar Panahi, één van de grootste talenten van de hedendaagse Iranese cinema, toont een heel verrassend en kritisch vrouwenportret. En de nog immer actieve Kiarostami laat in ‘Ten’ (2002) tien Iranese vrouwen getuigen over hun lot.
Naast oude rotten als Kiarostami duiken in de jaren 1990 nieuwe namen op. Jafar Panahi breekt door met ‘De witte ballon’ (1995). Een zevenjarig meisje verliest het geld dat ze kreeg om een goudvis te kopen en probeert het terug te vinden. Later maakte Panahi ‘De spiegel’ (1997), ook al met een klein meisje in de hoofdrol.
Samira Makhmalbaf was zelf nog een tiener toen ze ‘De appel’ (1998) uitbracht, een film die ze in samenwerking met haar vader Mohsen opnam. Twee meisjes worden in deze film jarenlang opgesloten. Makhmalbaf maakt een niet mis te verstane verwijzing naar het isolement van Iran zelf. Makhmalbaf maakte inmiddels ‘Blackboards’ (2000) , waarin een groep rondzwervende leraren in Koerdistan op zoek gaan naar leerlingen, en ‘At Five In the Afternoon’ (2003), ook al een kritische film over het lot van de vrouw.
Eén van de meest beklijvende prenten van de laatste jaren was ‘Bemani’ (2002) van Dariush Mehrjiu, waarin een aantal vrouwen zichzelf in brand steken omdat ze geen vrede kunnen nemen met hun lot.
Hoe de Iranese film er in de toekomst zal uitzien, valt moeilijk te voorspellen. Ironisch genoeg garandeerden de beperkingen die de overheid aan de filmmakers oplegden een filmkunst die in Europa aansloeg. De authentieke kinderportretten, gebracht in een poëtisch-naturelle stijl, worden bij ons terecht bewierookt. Het is verbazingwekkend hoe sterk deze jonge ‘acteurs’ wel zijn. Nochtans gaat het veelal om straatkinderen, zoals bijvoorbeeld in ‘Maternal Love’ (1997) van Kamil Tabrizi. De regisseur zocht zijn straatboefjes in een jeugdgevangenis. Tabrizi vertelt het verhaal van een kleine crimineel die in een sociaal assistente zijn overleden moeder meent te herkennen.

De volgende films kan u bij Jekino bestellen mét pedagogisch verwerkingsdossier:

– De witte ballon
– De kruik
– Bashu
– De rode laarsjes
– The Color of Paradise
– Children of Heaven
– A Time for Drunken Horses
– Maternal Love

www.jekino.be

Bronnen:
‘The New Iranian Cinema – Politics, Representation and Identity’, Richard Tapper (ed.), I.B. Tauris Publishers, Londen, 2002.
‘Langdurig zoeken naar de sleutel’ in tijdschrift ‘Generiek’, juni 2002.
‘Masterclass Majid Majidi’ in tijdschrift ‘Generiek’, december 2002.

Kathy Mathys