Marian Engel – Beer (De Standaard)

Op zoek naar vervulling

Lees hier de krantenversie: Marian Engel – Beer

 

Echt leven, hoe doe je dat? Dat lijkt de centrale vraag te zijn in het fonkelende, meerstemmige ‘Beer’ van de Canadese Marian Engel.

 

Kathy Mathys

 

Op de eerste bladzijde van Margaret Atwoods ‘Kattenoog’ uit 1990 maakt verteller Elaine Risley de balans op. Ze bevindt zich in het midden van haar leven. Op haar paspoort staat dat ze kunstenaar is, een term die haar af en toe laat ineenkrimpen, maar het was dat of ‘huisvrouw’. Risley verbaast zich erover dat haar leven zo weinig substantie heeft. Waar is de wijsheid, de ervaring? Hoezo verwezenlijkingen? Ik moest aan haar denken tijdens de lectuur van Marian Engels roman ‘Beer’, een kleinood uit 1976 dat ondanks zijn leeftijd lentefris aandoet. Risley verdeelt de mensen in tamme en wilde exemplaren en het zijn de laatste die haar hart sneller doen slaan. Ook Lou, hoofdpersoon in ‘Beer’, legt haar leven in de weegschaal. Net als Risley moet ze daarvoor op reis. Losgerukt van de krachten die haar leven lieten stollen tot een zuurstofarme schertsvertoning bloeit ze op en wordt ze wilder, echter.

Nog voor Lou vertrekt naar een Noord-Canadees eiland zonder mensen zien we haar aan het werk in de bibliotheek van het Historisch Instituut van Toronto. Engel vergelijkt haar leven in het donkere kantoor met dat van een mol: het daglicht ziet ze zelden. Je stelt je deze vrouw voor als een winterbleek wezen met gebogen rug – Engel gebruikt het woord ‘slakbleek’ wat helemaal past bij iemand die verkleefd is met haar bureaustoel.

Dan krijgt Lou de kans om naar Cary Island te trekken in Noord-Ontario waar een landhuis staat dat samen met de inboedel is nagelaten aan het Instituut. Ze dient een inventaris op te maken: zitten er waardevolle bezittingen tussen, documenten die meer onthullen over de geschiedenis van dit desolate stuk Canada?

 

Heerlijk elizabethaans

 

‘Het was alsof ze niet meer wist hoe ze haar ledematen moest buigen,’ schrijft Engel over het moment waarop Lou in de motorboot stapt die haar naar haar bestemming brengt. Geleidelijk aan zal ze ontdooien, soepel worden in lijf en geest. Het bootje meert aan bij het eiland dat in een riviermonding ligt. Homer, de lokale kruidenier die haar een lift geeft, onthult op het laatst dat bij de victoriaanse villa, een achthoekige architectonische parel, een beer hoort. De Cary’s hadden iets met beren en sinds de dood van de laatste telg zorgt een indianenvrouw voor het dier. Lou’s reactie op de aanwezigheid van de beer is erg grappig. Ze vindt het idee van zo een dier ‘heerlijk elizabethaans en exotisch’. Sowieso is ze een vrouw van ideeën, weet ze niets over dieren, behalve dat ze in oude kinderboeken veel leken op mensen, zoals hun makers hen een antropomorf jasje aanmaten.

Toen ‘Beer’ midden de jaren 70 verscheen, was het een schandaalboek over een vrouw die seks heeft met een beer. Op de cover van de toenmalige editie stond een Bondgirl-achtig type met een woest bruin beest. Deze Nederlandse vertaling pakt fijnzinniger uit met een prent van Edward Munch waarop een vrouw een beer teder omhelst. Die afbeelding past beter bij een roman die naast enkele erotische passages veel momenten van kinderlijk plezier en zintuiglijkheid bevat: de neus in de lucht steken om bewust te snuiven, de streling van het zonlicht voelen door de stof van een pyjamabroek. Een van Engels grootste verwezenlijkingen is dat ze het volstrekt aannemelijk maakt hoe de dingen lopen tussen vrouw en beer. Deze roman wordt dikwijls gelezen als een parabel over iemand die geen mannen nodig heeft om haar seksualiteit te vieren. Zeker, die lezing snijdt hout: Lou wijst Homer af en het stoort haar dat mannen vrouwen zien als wezens zonder erotiek. Toch werkt dit boek ook uitstekend als een verhaal van beenderen en spieren, van vlees en bloed. Mooi hoe de beer steeds weer andere gedaantes laat zien aan Lou. Zij vergelijkt hem met een bosmarmot, een koning, een oude vrouw, een bijziende baby. En ondertussen beweegt haar eigen identiteit mee, weekt ze zich los van haar oude vel.

 

Vervulling

 

Toen de romantische dichter Lord Byron aan de universiteit van Cambridge studeerde, hield hij een tamme beer als huisdier. In het reglement stond dat honden verboden waren. Dan maar een beer moet Byron hebben gedacht. Hij liet het dier uit aan een touw alsof het een hond was en had veel bekijks. Lou weet van Byrons beer en als haar eigen exemplaar haar voor het eerst likt op intieme plekjes vraagt ze zich af wat Byron eigenlijk deed met zijn huisdier. Dit soort ironische momenten duiken hier geregeld op zonder dat ze iets afdoen van de kracht van de vertelling. De romantische dichters bevolken Lou’s geest ook op de momenten dat ze de huisbibliotheek doorneemt. Kolonel Cary was een liefhebber van romantische schrijvers. Die droomden, net als hij, van een terugkeer naar een ongerept leven in de natuur. Het waren vooral mannen die dit soort wilde avonturen beleefden. Mooi is het om te zien hoe Lou haar plek opeist in de wildernis, al roept haar aanwezigheid ook vragen op. In hoeverre verschilt zij van de blanke mannelijke pioniers die een complexe relatie hadden met de inheemse bevolking? ‘Beer’ is sowieso een boek met veel lagen en gedaantes, net als het zwijgende dier dat centraal staat.

Op elke bladzijde glanst de taal. De ogen van een vrouw zijn ‘kwiek als oesters’, de rivier schudt na een bui ‘de regen van zijn vleugels’. Na mijn eerste lectuur zie ik ‘Beer’ bovenal als een verhaal over datgene wat ons echt vervult. Over de voormalige bewoners van het huis komt Lou dat soort wezenlijke informatie niet te weten. Die hebben enkel saaie documenten nagelaten. Grappig genoeg krijgt ze via Homer meer te horen over hen dan via haar studie van de overgeleverde documenten. Ik vermoed zo dat Lou haar berenverhaal niet zal delen met bekenden. Gelukkig is daar de literatuur die ons kan meevoeren naar onze meest wezenlijke geheimen, ons kan laten zien wat vervulling is.

 

*****

 

Marian Engel – Beer – vertaald door Barbara de Lange – Koppernik – 141 blz.