André Aciman interview (De Standaard)


Liefde als een mokerslag

Wie de liefde graag keurig en welafgemeten heeft, kan maar beter in een wijde boog om ‘Noem me bij jouw naam’ heenlopen. Mag het wel wat rauwer en pijnlijker, dan is dit uw boek. In New York praat ik met André Aciman over zijn magistrale debuutroman.

Kathy Mathys

Na dagen van bitse vrieskou schijnt eindelijk de zon, wanneer ik op een zaterdagmorgen door Uptown Manhattan wandel, op zoek naar de ontbijtplek op 106th St waar ik André Aciman zal ontmoeten. Terwijl Bobby Womacks ‘Across 110th Street’ door mijn hoofd spookt, denk ik terug aan ons telefoongesprek van de vorige avond. ‘Je herkent me wel, ik heb vier handen en een buitensporige hoed,’ grapte Aciman, van wie deze lichtvoetigheid me niet verrast. In ‘Noem me bij jouw naam’ zet Aciman het fileermes in een gedoemde liefdesrelatie, toch is zijn confronterende roman niet humorloos. Ook ‘Uit Egypte’ (1995), Acimans autobiografische familiekroniek over zijn jeugd in Alexandrië, stond vol superieure, vaak komische beschrijvingen van zijn kleurrijke familieleden. Zelfs in het van nostalgie doordrongen ‘Valse papieren’ (2003) zat ironie en hier en daar zelfs dartelheid.
Aciman kijkt me aan met kwieke pretoogjes, wanneer hij even na tienen aanschuift. ‘Mijn excuses omdat ik te laat ben, ik had één van mijn groottantes uit Egypte aan de lijn, een echte spraakwaterval’, lacht hij.
Ik vraag hem of hij soms nog terugkeert naar Alexandrië, de stad die hij als vijftienjarige na de Suez-crisis van 1956 ontvluchtte met zijn familie: ‘Eén keer ging ik er terug en nadien schreef ik daar een essay over dat in ‘Valse papieren’ staat. Na tien minuten wist ik al: dit is tijdverspilling, ik wil terug naar New York. Ik wandelde rond in Alexandrië in de hoop te kunnen verdwalen maar slaagde daar zelfs niet meer in. De stad was niet veranderd maar de bevolking wel. Ik herkende de mensen niet en zij mij evenmin. Ik voelde me er een geest. Nooit wil ik er nog terug.’ Toch blijft het Alexandrië van zijn jeugd een ankerpunt voor Aciman, de plek ook die hij als banneling steeds weer projecteerde op de andere steden waar hij terechtkwam. ‘Noem me bij jouw naam’ is pure fictie, al spoken de thema’s die Aciman al decennia lang bezighouden er in rond: zijn passie voor het perfecte zeeblauw en zijn melancholieke fascinatie met herinnering en tijd, die hem talloze vergelijkingen met Marcel Proust opleverden.

Het verhaal speelt zich af midden de jaren 1980 in een piepklein Italiaans dorpje, waar de zeventienjarige Elio samen met zijn intellectuele en welgestelde ouders de vakantie doorbrengt in een villa met zeezicht. Elio’s vader ontfermt zich tijdens de langgerekte zomers over jonge academici, die wat hulp kunnen gebruiken bij hun proefschrift. Meestal zijn het saaie pieten die Elio als een kind behandelen maar de Amerikaanse Oliver is anders. Elio is een erg intense puber die zich voelt ‘als een doofstomme die zelfs geen gebarentaal kan gebruiken’. Bij elke conversatie anticipeert hij nerveus het antwoord van zijn gesprekspartner en hij verbaast zich dan ook over de zorgeloze nonchalance waarmee Oliver door het leven walst. Aciman analyseert het mijnenveld dat Elio en Oliver moeten doorploegen om elkaar te vinden. Hij is namelijk veel meer geïnteresseerd in begin- en eindpunten dan in een relatie die aan de gang is, vertelt hij:
‘Eigenlijk ontstond het idee voor deze roman al bijna dertig jaar geleden maar toen ging het over een man en een vrouw in een klein pension in Portugal. Om één of andere reden wilde het niet opschieten en ik legde het opzij. Pas later besefte ik dat ik vooral wilde schrijven over de obstakels tot een relatie. Tussen het moment waarop je iemand ontmoet en het begin van iets zit een niemandsland dat er de ene dag zonnig uitziet en de volgende dag wel ondergesneeuwd lijkt. Ik wilde dat niemandsland met al zijn hindernissen analyseren zoals in de traditie van de Franse ‘roman d’analyse’. Dat Elio en Oliver mannen zijn vormt nog een bijkomende hindernis. Het is een klein taboe, hoewel Elio, die voordien enkel meisjes had, al eerder aangetrokken was tot mannen. Het was van fundamenteel belang voor mij dat Elio wist wat hij wou. Hij is geen onschuldig, naïef personage, geen lichthoofd die dronken de kamer van Oliver binnenstommelt.’
Aciman wou naar eigen zeggen eens iets compleet anders doen, al is hem dat niet helemaal gelukt. Vooral in het derde deel van ‘Noem me bij jouw naam’ steken zijn bekende thema’s de kop op:
‘Ik wou echt pure fictie schrijven. Nu denk ik wel dat ik in al mijn werk fictionele elementen gebruik, ook in de essays. Mijn roman zal voor sommigen dan misschien weer essayistisch aandoen. Het lijkt wel alsof die twee vormen – fictie en essay – elkaar telkens weer ontmoeten bij mij, alsof geen van beiden echt afdoend is. Het eerste deel van dit boek gaat over fysieke obsessie, het tweede is psychologisch, het derde intellectueel en het vierde emotioneel. Ik heb heel bewust voor die strakke structuur gekozen, al merk ik dat het voor veel lezers anders werkt. Sommigen schrijven me dat ze het al vanaf bladzijde één aangrijpend vonden. Wat er ook van zij, in dat derde deel zal je echt wel mijn stem horen. Daarin gaat het onder andere over ‘vooruitlopen op verdriet om verdriet teniet te doen’. Elio weet dat hij zal moeten afscheid nemen van Oliver en laat al op voorhand kleine beetjes droefenis de vrije loop. Ik denk dat mensen dat altijd doen. Je consumeert de dingen nooit ten volle maar je doseert ze. Dat doe je uit zelfbescherming, zoals Elio, of opdat je iets zou overhouden voor later. Als je iets achterhoudt en in de koelkast stopt, kan dat je even zoet houden in de toekomst. Misschien klinkt dat tragisch maar ik vrees dat het onvermijdelijk deel uitmaakt van de menselijke conditie. Ik herinner mij hoe ik als jongen onderweg was naar Parijs, een plek waarvan ik altijd al droomde en waar ik mijn vader zou bezoeken. Toch was ik op de trein ook al halfdroevig omdat ik wist dat ik terug moest naar Rome, een stad die ik toen haatte omdat we er nauwelijks de eindjes aan elkaar konden knopen.’
Dat we niet honderd procent in het moment kunnen leven en onherroepelijk gemarkeerd worden door ons verleden en vooruitlonken naar de toekomst vindt Aciman geen tragedie. Het maakt ons leven soms intriest maar vaak ook veel rijker. Die complexiteit van de menselijke ervaring beschreef Aciman prachtig in het essay ‘Schaduwsteden’ uit ‘Valse papieren’, waarin hij het heeft over Straus Park, een onooglijk plekje in Manhattan ter hoogte van West 106th St. Vanuit het parkje speurt hij naar het New Yorkse straatbeeld, op zoek naar echo’s van Europese steden als Frankfurt, Rome of Parijs. Voor Aciman is de werkelijkheid altijd veelgelaagd en een verloren hoekje in New York kan hem net zo goed doen denken aan het Alexandrië van de jaren 1950:
‘Daarom gedij ik in een stad als New York. Ik zou het wel niet mijn thuis noemen, al woon ik hier nu ruim dertig jaar. New York is voor mij een spiegelstad, een plek met veel gezichten en daar hou ik van. Daarom vond ik New York zo beangstigend vlak na 11 september 2001. De toeristen verdwenen en het werd voor even een erg monochrome stad met een midden-Amerikaans aandoende cultuur. Ik had er helemaal geen affiniteit meer mee. Gelukkig was dat na een half jaar weer voorbij.’

Oliver schrijft een proefschrift over de filosoof Heraclitus. Aciman last nog wel meer verwijzingen in naar de oude klassieken, met als belangrijkste die naar Ovidius’ ‘Metamorfosen’. In één van de passages uit dit boek wordt de jonge Narcissus verliefd op zijn spiegelbeeld. Elio vraagt zich af of er in zijn passie voor Oliver ook een narcistische component zit:
‘De seksualiteit in dit boek heeft wel iets narcistisch, maar dan wel in de positieve zin. Als je echt naar iemand verlangt, wil je volgens mij vooral jezelf in een ander lichaam. In ‘Wuthering Heights’ liet Emily Brönte Catherine zeggen dat ze van Heathcliff houdt ‘because he’s more myself than I am’. Dat geldt ook voor Elio. Verder zit die verwijzing naar Ovidius erin omdat de seksualiteit in ‘Metamorfosen’ zo uitgepuurd en gedestilleerd is. Ik wou niet dat allerlei referenties naar hedendaagse liefdesliedjes of fenomenen uit de popcultuur Elio en Oliver in de weg kwamen staan.’
In Acimans roman overheerst de gedachte dat je misschien wel één kan worden met iemand maar dat die versmelting niet kan standhouden. Toch is dit geen deprimerende roman. Er zitten passages in die zo dronkenmakend vreugdevol zijn dat je de onderliggende triestheid voor even vergeet:
‘Elio en Oliver trekken naar Rome waar ze drie paradijselijke dagen beleven. Vooral die eerste nacht, wanneer ze zich op sleeptouw laten nemen door onbekenden en het gevoel hebben dat ze op iedereen voor even verliefd kunnen worden, zit barstensvol blijheid. Maar zelfs nadat Oliver weg is en een teneergeslagen Elio zijn bed opzoekt, zijn er nog momenten van zinnelijk geluk. De zon voelen op je huid, de zee vlakbij horen ruisen, mooier wordt het leven echt niet.’
In Acimans werk is de zee meer dan een pitoresk decor voor een getroubleerde romance. Voor de mediterrane Aciman bleef de zee ook na zijn Alexandrische jaren een belangrijk referentiepunt:
‘Vroeger woonden we vlakbij het strand en ik betrap mezelf erop dat ik, sinds we Egypte verlieten, altijd gezocht heb naar een huis bij het strand. Ik mag dan wel een cerebraal iemand zijn, een schrijver en literatuurprofessor, toch heb ik een heel fundamentele band met de zon en de zee. Nu is het wel zo dat, als ik aan het strand zit, ik me al na een half uur verveel. Ik vind het idee van de zee leuker dan het water zelf. In haar volle glorie vind ik de zee zelfs wat te overdonderend. Ik zie haar liever zoals in het werk van Henri Matisse die de zee altijd door een raam of een kier naar binnenliet. Geef mij maar de golven van aan de overkant van de straat. In New York verlang ik naar een Parijs café maar éénmaal ik er ben, wil ik er weg. Dat is net zo met de zee. Wanneer Elio en Oliver in Rome praten met een dichter gaat het ook over die thematiek. De dichter verlangt naar Bangkok maar eenmaal hij er is heeft hij heimwee naar Rome. Die tragische paradox zit in al mijn werk en heeft waarschijnlijk te maken met mijn ballingschap.’
Uitzichten met hindernissen en liefdes met obstakels: het blijven Acimans stokpaardjes, ook in de roman waaraan hij nu werkt:
‘Het speelt zich af tussen kerstmis en nieuwjaar en gaat over een man en een vrouw die voor elkaar bestemd zijn. Toch kan hun relatie niet beginnen om allerlei psychologische redenen. Ik onderzoek waarom het zo moeilijk is. Ik vind het fascinerend om ideeën te analyseren in mijn werk. Te weinig hedendaagse auteurs doen dat nog. Er is echt nog wel wat meer om over te schrijven dan disfunctionele families met lesbische dochters en alcoholistische moeders.’

****

André Aciman, Noem me bij jouw naam, Anthos, 256 blz., 19,95 €

Recensie:

Ik kreeg dit jaar nog geen mooier boek in handen dan dit schitterende liefdesverhaal van André Aciman. Het lome, ingeslapen Italië vormt het idyllische decor voor een liefde die zeer doet. Nicole Krauss, schrijfster van ‘De geschiedenis van de liefde’, noemde dit een boek voor de moedigen onder ons en ze heeft gelijk. Acimans debuutroman mag dan wel vol sierlijke verwijzingen naar de klassieken en de romantische poëten staan, de schrijver verkoopt je een stomp in de maag met dit onthutsende verhaal. Elio is een zeventienjarige die passioneel verliefd wordt op de iets oudere Oliver. Aciman volgt Elio’s obsessieve blik, immer op zoek naar een glimp van Olivers nek, zijn hielen en zijn mond. Hij heeft het over het vuur dat de adolescent in zijn greep krijgt, ‘niet het vuur van de hartstocht (… maar) vuur als angst, als paniek, als nog één minuut en ik ga dood als hij niet op mijn deur klopt’. Je ziet alles door Elio’s ogen en toch is dit veel meer dan een koortsig liefdesverhaal. Aciman analyseert de aantrekking tussen Elio en Oliver met de nauwkeurigheid van een neurochirurg. Hij spiegelt het paar aan beroemde koppels uit de wereldliteratuur en gunt de twee een schitterend beschreven intermezzo in Rome. Dit is zowel één van de droevigste als één van de meest blije boeken die ik in tijden las. Bovendien is het proza van Aciman wars van allerlei onnozele trends en lees je de ene na de andere prachtige volzin. Net als in Acimans essays tref je hier passages met een klassieke kadans die bijna negentiende-eeuws aandoen.
(KM)