Interview Mohsin Hamid (De Standaard)

‘Ik wil de lezer een actieve rol geven.’
Zijn derde roman is een van de mooiste van dit voorjaar. Een gesprek met Mohsin Hamid over Lahore, water en de tweede persoon.
Kathy Mathys
In een anonieme metropool timmert een anonieme jongen aan de weg. Hij wordt verliefd, zijn ouders sterven. Hij wint en dan verliest hij. Doodeenvoudig is het verhaal van ‘Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië?’, een boek met een misleidende titel. Het is niet de satire die je verwacht op basis van die brutale titelvraag. Mohsin Hamid schreef zijn roman in de ongebruikelijke jij-vorm.
‘Ik ben gefascineerd door de vorm van teksten en daarmee bedoel ik niet de decoratie, de likjes verf die je aanbrengt op de muur. De vorm van de roman is de architectuur, de structuur die het verhaal het meest tot zijn recht laat komen.
In Pakistan is het Soefi-gedicht het belangrijkste literaire genre. Vaak richt de verteller in het gedicht zich tot de geliefde in de tweede persoon. Dat heeft me geïnspireerd. De jij-vorm past in een roman die vragen stelt over het belang dat we toekennen aan het ‘ik’, met name in de kapitalistische cultuur. Ik breng twee vertellingen: die van de kapitalistische markt en die van het mensenleven op intieme schaal. Het kapitalistische verhaal is er een van onophoudelijke groei maar mensen verliezen uiteindelijk alles. Je verliest je gezondheid, ouders, geliefden en je leven. Het kapitalisme heeft geen taal voor verlies. Het is een traditie die het ‘ik’ centraal stelt en die geen aandacht heeft voor de dood. Daarom lees je niet enkel het verhaal van het commerciële succes van mijn personage maar ook dat van de ontmanteling van zijn intieme leven.
U verpakt de roman in de vorm van een zelfhulpboek. Nochtans gaat het in dat genre om winst, om de verbetering van het ‘ik’.
Dat klopt. Ik vind dan ook dat veel zelfhulpboeken overbodig zijn. We hebben minder ‘zelf’ nodig, niet meer. De eerste kiem van ‘Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië?’ ligt in New York waar ik een gesprek had met een vriend over literaire fictie, over hoe elke roman eigenlijk een soort zelfhulpboek is, want dat geloof ik dus wel. Op zoek naar een houvast  lezen we romans om onszelf te verbeteren. Tegen mijn vriend zei ik destijds: ‘Mijn volgende boek wordt een zelfhulpboek.’ Eens ik had beslist dat de roman die vorm zou krijgen, kwam ik uit bij de tweede persoon. Wil je de lezer helpen, dan moet je hem rechtstreeks aanspreken.
Uw personage heeft geen naam en zijn verhaal speelt in een anonieme stad. Dacht u aan een bepaalde plek?
Ik dacht aan Lahore in Pakistan. Toch wilde ik me daardoor niet laten beperken. Dit is geen boek over het specifieke karakter van Lahore. Ik beschrijf het algemeen menselijke en lezers uit Mumbai, Johannesburg of Mexico City herkennen hun stad net zo goed. Ik ben er ook van overtuigd dat een naamloze stad en een naamloos personage de lezer op een directere manier betrekt bij het verhaal. Geef ik een personage een naam, dan blijft de lezer op afstand. Schrijf ik ‘Jouw moeder stierf’, dan ontstaat er een veel intensere relatie met de lezer. Namen zijn als merknamen, ze verhinderen ons om betekenis te leggen in het naamloze. Ik wil de lezer een actieve rol geven.
Veel auteurs beweren dat ze tijdens het schrijfproces niet nadenken over hun lezers. Bij u ligt dat anders?
Zeker. Eigenlijk is ‘Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië?’  mijn versie van de 19e-eeuwse vuistdikke roman. Dat mijn boek 200 bladzijden telt in plaats van 600 heeft te maken met mijn besef dat de moderne lezer niet te vergelijken is met die uit het Londen van Dickens. Dankzij cinema, televisie en internet kennen we zoveel beelden dat een schrijver er mag van uitgaan dat de lezer een visuele woordenschat heeft. Voor een 19de– eeuwse lezer zou mijn roman erg versplinterd aanvoelen, hij zou niet het gevoel hebben dat hij een coherent leven krijgt aangereikt. Moderne lezers kunnen wel om met die versnippering, ze kennen het uit series en films.
Ik ben er ook van overtuigd dat je rekening moet houden met de beperkte tijd die de huidige lezer heeft. Als je een boek korter kan maken, moet je dat doen. Al mijn romans kan je in één leessessie beëindigen. Dat ze kort zijn, betekent niet dat ze slechts heel even aanwezig zijn in het leven van de lezer. Onlangs liep ik met mijn dochter in de tuin en we vonden een dode bij. Toen ik zei dat het dier dood was, merkte ze op dat het slechts sliep. De dood heeft nog geen betekenis voor haar. Meteen daarna bedacht ik dat we het beroemde Engelse kinderboek ‘Charlotte’s Web’ maar eens moesten lezen, een verhaal over de dood. Dat is een boek waar ik sinds mijn kindertijd dikwijls aan dacht en dat nu een nieuw leven krijgt omdat ik het voorlees. De ideale leeservaring duurt voort, een leven lang, hoe kort een boek ook is.
Het hoofdpersonage probeert rijk te worden met de verkoop van flessenwater. Waarom koos u voor de waterbusiness?
Water was ooit gratis. Samen met zuurstof vormt het de essentie van het menselijke leven en het is dan ook verbijsterend dat het nu een product is. Water staat in het boek symbool voor de uitwassen van über-kapitalisme. Ik maak me zorgen en die bezorgdheid klinkt door  in het boek. Toch is dit mijn meest optimistische werkstuk, hoe vreemd dit ook klinkt. Dit is een boek over verlies én over de manier waarop we verlies overstijgen, er ons mee verzoenen. Mijn eerdere romans eindigden hopelozer.
En ze waren minder gelaagd dan dit nieuwe boek, dat satirisch begint en uitmondt in een doorleefd verhaal.
Ik heb daar heel goed over nagedacht want ik wist dat ik meer wou dan satire. Toch leek het mij ondoenbaar om de lezer meteen aan te spreken met een intieme, doorleefde stem. Die boze, satirische stem uit het eerste deel is noodzakelijk, je moet de lezer de tijd geven om te wennen. Wanneer je iemand voor het eerst ontmoet, zeg je toch ook niet meteen dat je van hem houdt? Dat klinkt onoprecht.
Geen moedertaal
Een Pakistaan die jaren in Amerika studeerde en er de kapitalistische droom najaagde, keert terug naar het thuisland na de aanslagen van 11 september 2001. ‘De val van de fundamentalist’, Hamids vorige roman, is een boek met een dreigende atmosfeer en met een verteller van wie je niet weet wat je aan hem hebt. Hamid laat de lezer zijn of haar politieke vooroordelen toetsen.
‘De val van de fundamentalist’, mijn tweede boek, zie ik als een spiegel die de lezer zich voorhoudt. Het hoofdpersonage voert een monoloog en spreekt de lezer aan, wat een confronterend effect heeft. De angst die de lezer ervaart, ontstaat door de sfeer, niet door wat het personage uitvoert. Het personage laat een baard groeien en als lezer ben je geneigd om te denken dat de man religieus fundamentalistische sympathieën heeft. Nochtans wordt dat nergens gezegd in het boek. Dat is de wereld waarin we leven, een wereld waarin angst ontstaat die niet altijd gebaseerd is op feitelijkheden. Denk maar aan de zogenaamde massawapens in Irak die zoveel angst veroorzaakten in het Westen.
U woonde als kind afwisselend in Pakistan en de Verenigde Staten. Welke weerslag had dit op uw schrijverschap?
Ik denk niet dat ik schrijver was geworden, als ik altijd op dezelfde plek had gewoond. Toen ik drie was, verhuisden we naar de VS en, al was ik een echte babbelaar, ik zei geen woord meer, een maand lang. Dan begon ik Engels te praten, een taal die ik nog niet kende. Toen ik op mijn negende terugging naar Pakistan was ik al mijn Urdu vergeten. Ik moest de taal opnieuw leren. Ik heb een tweede taal, Engels, de taal waar ik het best in ben, en ik heb een derde taal, Urdu. Ik heb geen moedertaal. Daardoor komt het dat ik mij voortdurend zowel een insider als een outsider voel. Ik heb nooit een eenzijdig perspectief op de dingen gekend . Nu woon ik in Lahore en ik snap de frustratie van veel Pakistanen net zo goed als dat ik de angst van sommige Amerikanen begrijp.
Hoopt u ook op een groter begrip van de lezer?
Ik wil de ideeën die we hebben over groepen in vraag stellen en ontzenuwen. Ik geloof in het individu en ik geloof in de mensheid. Ik geloof niet in groeperingen, categorieën. Natuurlijk is het zinvol om af en toe termen als moslim, christen, man of vrouw te gebruiken. Toch generaliseren we, telkens we er een beroep op doen. In mijn werk wil ik datgene wat simplistisch is gemaakt, verfijnen. Het is ook daarom dat je in mijn boeken altijd meer dan één stem hoort want één stem die alle andere wegdrukt, daar verzet ik me tegen.
****
Mohsin Hamid – How to Get Filthy Rich in Rising Asia – Penguin Books – 240 blz. – 12.99£.
Mohsin Hamid – Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië? – De Bezige Bij – 240 blz. – 18.50 €
Eerste zin: ‘Kijk, een zelfhulpboek is een oxymoron, tenzij je er een schrijft.’
Recensie:
Tientallen registers
De derde roman van Mohsin Hamid heeft de vorm van een zelfhulpboek met hoofdstukken die titels dragen als ‘Volg een opleiding ‘. Hamid schrijft in de tweede persoon, een techniek die erg goed werkt en die zowel de lezer bij het verhaal betrekt als een gevoel van grote intimiteit schept. Het hoofdpersonage – de ‘jij ‘ – verhuist met zijn ouders van het platteland naar de grootstad. Hij heeft geluk want in tegenstelling tot zijn broer en zus kan hij naar school en leert hij lezen. We volgen de jongen op school, op de universiteit en in de stad die week na week aanzwelt en waar hij probeert rijk te worden.
Het boek doet even vermoeden dat dit een nieuwe ‘ De witte tijger’ wordt, slim en satirisch. Maar Hamid gaat verder en al zit er veel woede in zijn boek, deze roman bespeelt tientallen registers. Het is een verhaal over de brutaliteit van het leven, over liefde en verlies. Hamid is zowel briljant in de stille scènes waarin hij de doden beschrijft als in de smerige fragmenten over de corruptie, de omkooppolitiek in de stad. Het liefdesverhaal is aangrijpend en de taal zindert. ‘ Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië?’ is het beste boek van deze belangrijke auteur die met elke roman verrast. (km)