Interview Paolo Giordano (Het medisch weekblad)

‘Wiskunde is poëtisch’

In eigen land is de 27-jarige Paolo Giordano een ster aan het literaire firmament. Zijn gevoelige debuutroman staat er al maanden aan de top van de verkooplijsten. Tijd voor een gesprek over het boek met de mooiste titel van het jaar.

Kathy Mathys

Het verhaal begint in 1983. De zevenjarige Alice haat skilessen. Toch troont haar vader haar dag na dag mee naar de witte hoogtes. Op een dag gaat het fout. Alice komt ten val en het gruwelijke ongeval zal een stempel drukken op de rest van haar leven. Eén jaar later loopt Alices leeftijdgenoot Mattia een al even groot trauma op. Mattia schaamt zich om zijn tweelingzusje Michela, een meisje met een lichte geestelijke handicap. Op school is Mattia allerminst populair en niemand nodigt hem uit op verjaardagsfeestjes. Dan betoont de moeder van één van Mattia’s klasgenootjes medelijden: ze dwingt haar zoontje om Mattia en Michela te vragen op een feestje. Mattia geneert zich zozeer om Michela dat hij haar voor een paar uur achterlaat op een bankje in het park. Wanneer hij terugkeert van het feestje is zijn zusje verdwenen.
Met deze twee ingrijpende gebeurtenissen opent ‘De eenzaamheid van de priemgetallen’, de eerste roman van Paolo Giordano (° 1982). Het lijken twee losse flarden maar je voelt meteen dat Mattia en Alice voorbestemd zijn tot een ontmoeting. We nemen een sprong in de tijd. Op haar vijftiende is Alice een in zichzelf gekeerde puber met een ernstige eetstoornis. Haar buik voelt ‘zo leeg en schoon aan als een kristallen vaas’, nadat ze haar voedsel weer eens heeft weggemoffeld in haar servet. Alice heeft een moeizame relatie met haar vader die ze nog steeds verantwoordelijk houdt voor het ongeval. Ze is een graatmagere tiener, één en al knoken en bovendien mankt ze en lijdt ze onder de littekens op haar lijf. Ook Mattia heeft littekens, zij het zelf aangebrachte. Hij verminkt zijn handpalmen en zijn ouders zijn bang dat hij nog ernstigere schade aan zijn lichaam zal toebrengen. Mattia heeft een bijna autistische aandacht voor geometrische vormen en details van texturen. Hij maakt voortdurend berekeningen in zijn hoofd en blijkt een wetenschappelijk genie. Wanneer iemand te dichtbij dreigt te komen, vlucht hij in de wondere wereld van de wiskunde. Op een feestje van haar klasgenote Viola komt Alice in contact met Mattia. Ze vindt hem een vreemde jongen en dat trekt haar aan. Ze vermoedt terecht dat ze beiden gebroken levens hebben. Het verleden houdt hen in een wurggreep.
Giordano volgt zijn breekbare tieners tot ze prille dertigers zijn. In korte hoofdstukken zoemt hij in op sleutelmomenten van hun levens. Alice wordt fotografe en huwt de arts van haar moeder, een gladde kerel die geen last heeft van doemgedachten of doodsangsten. Mattia doctoreert en trekt naar het hoge Noorden. Tussen Mattia en Alice ontstaat een ingewikkeld spel van aantrekken en afstoten. Die dynamiek krijgt ook gestalte in de structuur van het boek dat uit korte snippers bestaat. De manier waarop Giordano binnendringt in zijn personages is erg mooi. De gebeurtenissen in het boek zijn emotioneel, de taal is dat niet. Uit die lichte afstandelijkheid groeit mededogen en ontroering. Heel af en toe dreigt de sentimentaliteit de kop op te steken, maar Giordano drukt die gelukkig snel de kop in.
Giordano is natuurkundige en is nog bezig met zijn promotie. De wetenschappelijke metaforen in het boek zijn treffend. Zo schrijft Giordano dat het beeld van Michela in het park ‘als een stroomstoot door Mattia’s hoofd schoot’. Of wanneer hij op Viola’s feestje is, probeert de hypernerveuze Mattia ‘de limiet tot waar de oppervlaktespanning van de vloeistof voorkomt dat het bekertje overloopt, zo dicht mogelijk te benaderen’.
Hoe ga je om met levenslange littekens, fysieke en emotionele? Is er een maat voor verlies? Hoeveel weegt schuld en is er vergeving mogelijk voor een fatale inschatting die iemand maakte in de kinderjaren?
Het zijn thema’s die Giordano op een niet al te hoogdravende manier aanpakt. Hier en daar meandert zijn verhaal andere richtingen uit en heeft hij aandacht voor nevenpersonages. Die zijsprongen laten de nog onzekere hand van de debutant zien. Toch doet ‘De eenzaamheid van de priemgetallen’ alle goeds vermoeden voor deze Italiaanse auteur uit Turijn. In Italië zijn ze alvast razend enthousiast. Giordano won de Premio Strega en is daarmee de jongste winnaar ooit van de belangrijkste literaire prijs in Italië. De filmrechten zijn verkocht aan producent Mario Gianani en Giordano schrijft mee aan het script. België en Nederland zijn de eerste landen die een vertaling krijgen. Binnenkort volgen ook Engelse en Franse versies. Ik ontmoet Giordano op een donkere winterdag vol regen en storm. Het zijn de eerste buitenlandse interviews van deze innemende verteller:

U bent een erg jonge debutant. Wanneer bent u met schrijven begonnen?

Op mijn 22ste, wat eigenlijk vrij laat is. Ik had het altijd al willen doen maar was bang om te falen. Ik studeerde fysica aan de universiteit en aan het einde van mijn studie verzeilde ik in een crisis. Ik was zeven jaar lang met wetenschap bezig geweest en dat verveelde me. Ik wou iets doen dat me wat ademruimte gaf. Daarom begon ik kortverhalen te schrijven. Ze gingen vreemd genoeg allemaal over kinderen. Blijkbaar grijp ik automatisch terug naar mijn kinderjaren, wanneer ik begin te schrijven. Ik doe dat nog steeds. Na twee mislukte pogingen tot een roman, begon ik aan wat deze roman zou worden. De eerste twee hoofdstukken in het boek waren aanvankelijk kortverhalen. Daar ging ik dan verder mee aan de slag. Ik maakte mezelf wijs dat ik ‘maar’ wat kortverhalen aan het schrijven was. Dat maakte me minder zenuwachtig dan de gedachte dat ik aan een roman werkte.

De wetenschappelijke metaforen en beeldtaal maken het boek bijzonder. Vindt u wiskunde en fysica poëtisch?

Absoluut. Mensen denken vaak dat wiskunde en fysica vervelend zijn, droge, dorre materie. Niets is minder waar. Wetenschappers die bezig zijn met theoretische wiskunde bijvoorbeeld hebben een emotionele band met hun onderzoeksonderwerp. Mattia is ook zo iemand. Ik merk aan mijn collega’s op de universiteit dat ze echt een passie voelen voor hun werk. De euforie die je ervaart na een belangrijke wetenschappelijke doorbraak is ook erg goed vergelijkbaar met wat je voelt nadat je een mooie pagina hebt geschreven. Ik ga steeds op zoek naar dat euforiegevoel. Verder vind ik ook dat de exacte taal waarmee iemand wetenschap pleegt erg veel poëtische trekjes heeft. Dat kan me erg ontroeren.

Heeft u veel research gedaan, over tweelingen of over anorexia bijvoorbeeld?

Voor het personage van Alice heb ik wel wat onderzoek moeten doen. Ik had niet meer dan een vaag idee hoe mensen met een eetstoornis de wereld ervaren. Ik heb gepraat met een vriendin die een gelijkaardig probleem heeft. Zo kwam ik te weten dat anorexische meisjes vaak heel slim zijn. Het zijn perfectionisten met een obsessie voor controle. Ik was verbaasd toen ik hoorde dat ze 90 % van hun tijd bezig zijn met voeding, of liever, met de weigering ervan. Het is echt een denkoefening die hen van ’s ochtends tot ’s avonds in beslag neemt.
Tweelingen ken ik niet van dichtbij. Ik vond het interessant om met een echte tweeling te werken, Mattia en Michela, en met een figuurlijke, Mattia en Alice. Mattia en Alice kijken met dezelfde ogen naar de wereld. Ze lijken heel goed op elkaar en daarom loopt hun liefdesrelatie zo moeizaam. Volgens mij is het belangrijk om binnen een romantische relatie gelijkenissen te hebben tussen de partners, maar ook verschillen.
Verder heb ik altijd interesse gehad voor alter ego’s en dubbelgangers. Bij mij heb je een tweeling, waarvan één kind geniaal is en het andere achterlijk. Ik denk vaak na over de wreedheid van zo een onrechtvaardige verdeling. Mijn interesse voor mentaal gehandicapten gaat terug tot mijn kindertijd want mijn moeder is verzorgster in die sector. Ik weet nog dat ik als jongetje benauwd was voor mensen met Down syndrome. Ik voelde een erg grote spanning tussen mijn angst en de aanmoediging van mijn moeder om lief met hen te zijn.

Mattia doctoreert in de wetenschappen, net als u. Putte u veel uit eigen leven voor dit boek?

Het is onvermijdelijk dat je voor een eerste roman teruggrijpt naar je eigen leven. Toch is dit geen autobiografisch boek in die zin dat geen van de traumatische gebeurtenissen me overkwamen. Wel zitten er facetten van mezelf in sommige personages. Ik lijk misschien nog wel het meest op Mattia.We hebben dezelfde carrière, zijn analytisch en focussen ons erg op details. Voor de schoolscènes dacht ik ook terug aan mijn tienerjaren. Ik voelde me toen, net als Alice, wat vervreemd van mijn leeftijdgenoten. Ik zat op een rijkeluischool in Turijn, waar ik me niet thuis voelde. Dikwijls had ik de indruk mijn klasgenoten al veel verder stonden in hun emotionele ontwikkeling.

Was u erg verbaasd over het enorme succes van uw roman in Italië?

Ja en dat ben ik nog steeds. Ik was klaar met schrijven in november 2007. Daarna is het allemaal erg snel gegaan. Drie maanden later kwam het boek uit en zat ik bij de grootste uitgeverij van het land. Mijn eerste lezers waren vooral vrouwen van 40 à 50 jaar. Die gaven het boek door aan hun kinderen, zodat nu ook massa’s tieners het gelezen hebben. Dat vind ik mooi, want het is niet makkelijk om jongeren aan het lezen te krijgen. Tieners, zo merk ik uit de reacties, vinden het boek meestal droeviger dan ouderen. Ze willen een ongecompliceerd en onbetwist goed einde. Ik wou zelf een iets genuanceerder en realistischer slot.

Paolo Giordano, De eenzaamheid van de priemgetallen, Cargo, Amsterdam, 18,90 €