Richard Powers interview (De Standaard)


Het ultieme reizen

Richard Powers was in het land voor de jaarlijkse lezing van Stichting Lezen. Hij verpakte zijn ideeën over hoe en waarom we lezen in de vorm van een verhaal.

Kathy Mathys

In de boeken van Richard Powers gebeurt er veel, heel veel. Ze hebben een meeslepende plot en ze staan vol metafysische, filosofische en wetenschappelijke informatie en gedachten. Ook in zijn lezing rijmt Powers fictie en non-fictie met elkaar. Het is een kortverhaal over een vrouw die haar hele leven lang geobsedeerd is door één boek. Nu eens vindt ze het niets, dan weer schijnt het haar toe als een meesterwerk.
‘ Ik dacht dat een lezing in de vorm van een essay nogal droog zou zijn en daarom heb ik gekozen voor een verhaal. Daarin vertel ik over de levenslange relatie die een vrouw heeft met een boek. Ik heb het verhaal een spanningsboog gegeven, ik heb technieken gebruikt uit de fictie. Ik heb vorm en inhoud op elkaar afgestemd.’

Wat waren uw eerste leeservaringen?

Mijn moeder vond het wonderbaarlijk dat ik begon te lezen zonder dat het me echt werd geleerd. Sommige van die eerste leeservaringen waren erg belangrijk voor mij. Ik merk dat ik zelfs nu nog in mijn romans wel eens verwijs naar die eerste boekjes. Eén van mijn favorieten was ‘Harold and the Purple Crayon’. Het gaat over een jongen met een magisch potlood: alles wat hij tekent, komt tot leven. Ik was toen al gefascineerd door de relatie tussen verbeelding en werkelijkheid. In mijn boeken gaat het vaak over hoe die twee op elkaar inwerken. Toch las ik als kind ook rommel, de tekst op een Cornflakes-verpakking vond ik ook interessant.

Mijn liefde voor woorden gaat ver terug. Ik hield van raadseltjes en woordspelletjes vol humor. De spanning in verhalen vond ik minder interessant. Ik las veel non-fictie want net zoals vele kinderen wou ik wetenschapper worden. De ene week wou ik oceanen bestuderen, de andere vulkanen. Tijdens mijn tienerjaren ben ik veel non-fictie blijven lezen. Ik heb zelfs fysica gestudeerd aan de universiteit, maar toen ik doorhad dat expertise heel wat specialisatie zou vergen, ben ik gestopt. Wat ik zo schitterend vind aan fictie is dat je op zoveel verschillende manieren naar de wereld kan kijken. De romanschrijver kan boven allerlei disciplines zweven en kijken hoe ze met elkaar verbonden zijn. Toen ik dat ontdekte, voelde ik een enorme opluchting. Ik was zo blij te kunnen kijken naar een plaats die steeds groter werd, in plaats van kleiner.

Dus u schrijft romans en geen non-fictie omdat ze meer mogelijkheden bieden?

Ik heb wel wat non-fictie geschreven, korte essays en artikels. In mijn 10 romans heb ik telkens non-fictiegenres – zoals memoire, wetenschappelijk essay, meditatie – binnengehaald. Vanuit een historisch perspectief is dat helemaal niet nieuw. Het is geen toeval dat het Engelse woord voor roman ‘novel’ is ; alle nieuwe dingen kwamen erin terecht. Er stonden brieven, essays, meditaties in 18de-eeuwse romans. Het is pas recentelijk dat romanschrijvers zich zijn gaan toespitsen op personage en plot. Voor mij is de roman die magische plek waar je kan tonen hoe de dingen zich tot elkaar verhouden. De wederzijdse relaties tussen mensen, dingen en disciplines: dat vind ik interessant.

In uw meest recente roman ‘ Een gen voor geluk’ stelt één van de personages dat de realistische roman zijn tijd heeft gehad. Wat denkt u daarvan?

Die vorm lijkt inderdaad wat simplistisch als je bedenkt hoe complex onze relaties zijn, hoezeer technologie ons beïnvloedt, hoe turbulent de wereld is. De roman moet op zoek gaan naar nieuwe vormen om dit alles weer te geven. In ‘ Een gen voor geluk’ bewandel ik de dunne lijn tussen realisme en metafysica. Je kan dit boek lezen om de plot, maar er zit veel meer in. Dat geldt eigenlijk voor al mijn boeken. Het is een boek over genetica, maar ook over schrijven en over hoe we de wereld telkens weer herschrijven. Nu we op het punt staan om te sleutelen aan onze genen lijken we wel wat op de 19e-eeuwse romanschrijver die, gezeten als een god op zijn troon, kan ingrijpen en manipuleren. Dat is beangstigend maar ook fascinerend.

Is de manier waarop we lezen veranderd door de technologie?

Vroeger had je poortwachters die ons vertelden wat we moesten lezen en hoe. Er waren enkele bronnen van expertise en die zijn verdwenen. Of ik dat betreur? Dat maakt niet uit, het is gebeurd. Het heeft positief en negatief potentieel, het is complex en rommelig en fascinerend.
Tijdens de jaren 1970 leek het erop dat het beeld het woord zou verdringen, maar door de komst van Internet is het verbale terug belangrijk geworden. We lezen meer dan 15 jaar geleden, zij het dan anders: minder lineair, kortere stukken enzovoorts. De Twitter, de Tweet, we hebben vier linken tegelijk geopend. Dat is echt heel anders dan lezen in pakweg de jaren 1960, toen je ging zitten met een roman voor privésessies, die iets weg hadden van gebeden. Dat soort lezen is er voor veel mensen niet meer. We lezen commentaren op blogs door mensen die we niet kennen, posts op Facebook enzovoorts. Ik vraag me af wat de hybride vormen die je vindt op Internet – die mix van werkelijkheid en verzinsel, drama en feit – zullen betekenen voor de romankunst. Mensen nemen nieuwe identiteiten aan op blogs, iedereen is schrijver geworden.
Ik heb geen idee hoe het landschap er over vijf jaar zal uitzien. Mijn geest wordt voor een groot deel gekoloniseerd door de nieuwe media, al zijn er ook veel dagen waarop ik er genoeg van heb. Dan wil ik de stekker uittrekken en me opsluiten in mijn bibliotheek. Ik merk dat mijn eigen schrijfrituelen veranderd zijn de voorbije tien jaar. Soms werk ik aan een roman terwijl ik online kranten lees en mails beantwoordt. De schrijver van de toekomst zal nog weinig te maken hebben met de Proustiaanse kluizenaar. Zijn leven zal er helemaal anders uitzien.

Het traditionele lezen in privacy is verminderd, maar boekenclubs schieten als paddenstoelen uit de grond. Wat vindt u van dit fenomeen?

Dankzij boekenclubs blijven romans deel uitmaken van de dagdagelijkse cultuur. Dat mensen samen over boeken discussiëren vind ik positief. Toch denk ik dat je over de roman nog het best in stilte kan nadenken, alleen. De boekenclub brengt plezier en een gevoel van gemeenschap maar kan een bedreiging vormen voor de zelfstandig denkende lezer. In de lezing parodieer ik het fenomeen van de boekenclub, met name omdat ik me stoor aan het consumentisme in onze maatschappij. Ik vind het heel ergerlijk als kunst op dezelfde manier wordt behandeld als een ovenschaal. Sommige boekenclubs lijken te veel aandacht te besteden aan ‘ratings’, ‘goed’ of ‘slecht’, alsof je over een wasmachine aan het praten bent.
Discussiëren over boeken betekent voor mij dat je praat over wat er met je gebeurde tijdens het lezen. Als je na het lezen van de roman niet bent veranderd, heb je misschien niet goed gelezen. Lezen is helemaal iets anders dan gerustgesteld worden, je wereldbeeld bevestigd zien. Het is de ultieme reis naar een ander land, waarbij je je openstelt voor het nieuwe. Als lezer moet je bereid zijn om je ideeën en overtuigingen in vraag te stellen tijdens het leesproces. Onafhankelijk denken is zeldzaam, vooral in een maatschappij die gedijt op rages en modes. Wil je als lezer een boeiende reis maken, dan moet je de reisgidsen af en toe eens opzij leggen en naar jezelf luisteren.

In hoeverre dragen ouders verantwoordelijkheid om hun kinderen te laten lezen?

Ik heb zelf geen kinderen, maar wel veel nichtjes en neefjes en ik ben altijd nauw betrokken geweest bij hun lezen. Het is erg moeilijk om kinderen te doen lezen, nu er zoveel afleiding is. Het is zo traag, zo rustig, tenminste het ouderwetse lezen. Toch zijn er nog genoeg kinderen die willen lezen en die er helemaal opgewonden door worden. Ouders kunnen er enkel voor zorgen dat er leesmogelijkheden zijn, wanneer hun kind er het juiste temperament lijkt voor te hebben. Leeservaringen als kind kunnen erg belangrijk zijn. Hoe vaak hoor je volwassenen niet zeggen ‘ Vond ik nog maar eens een boek dat me net zo meesleepte, als toen ik klein was!’. Datzelfde gevoel van ontdekking, verrassing vind je niet makkelijk als volwassene, omdat ons brein gerijpt is. We zeggen ook wel eens over ijsjes: ze maken ze niet meer zoals in onze kindertijd. Ik vind het boeiend om te ontdekken hoe de manier waarop je leest, verandert naarmate je ouder wordt. Het is niet meer die intense, erotische, nagelbijtende ervaring die je had als kind. Het is rustiger, contemplatiever en er is de boeiende interactie met je herinneringen.

In de lezing heeft u het over wisselende literaire modes. Boeken zijn nu eens in en verdwijnen dan weer op de achtergrond. Denk u wel eens aan het lot van uw eigen romans?

Ja, al voeg ik er meteen aan toe dat het onmogelijk te voorspellen is wat ermee zal gebeuren. Net voor ik vertrok naar Europa kreeg ik nog een brief van een lezer die zich in begeesterde woorden uitliet over mijn eerste boek uit 1985. Ik was verbaasd. Ik dacht dat dat boek al voor iedereen dood was. Hoe wonderbaarlijk! Ik ben steeds meer gaan beseffen dat mijn boeken één geheel vormen. In elk boek wil ik een nieuwe richting inslaan, een nieuwe stijl uitproberen, andere thema’s. Ik zet verschillende personages uit, telkens uit andere milieus. Toch wordt het me duidelijk, nu ik erop terugkijk, dat mijn boeken met elkaar praten. Een boek beantwoordt vaak een vraag die de vorige nog niet helemaal kon behandelen. Zo is het werk waar ik nu mee bezig ben, gegroeid uit ‘Een gen voor geluk’, ik adresseer opnieuw de vraag ‘Waar gaat de mensheid heen?’. Soms zie ik die connecties pas achteraf. ‘ Het zingen van de tijd’ ging over vraagstukken rond raciale identiteit. Opvolger ‘De echomaker ‘ leek helemaal anders, ging over neurologie en hersenen. In feite gaan beide boeken over identiteit, het zelf en hoe we dat construeren. Ik hoop dat de vraagstukken in mijn boeken zullen blijven boeien.

Richard Powers is een Amerikaanse schrijver, die in Illinois woont. Voor ‘De echomaker’ won hij de National Book Award en was hij finalist voor de Pulitzer Prize. In ‘The Gold Bug Variations’ had Powers het over moleculaire biologie, in ‘Galatea 2.2’ over artificiële intelligentie en in ‘De echomaker’ over neurologie. In zijn meest recente roman, ‘Een gen voor geluk’ stelt Powers de vraag of geluk een kwestie is van opvoeding en omgeving of van goede genen.