Teju Cole interview (De Standaard)


Stad op de sofa

Moderne steden lijken steeds meer op elkaar, al hebben ze een eigen verleden. Teju Cole laat zijn hoofdpersonage praten met Brussel en New York in ‘Open stad’.

Kathy Mathys

We ontmoeten elkaar in de pronkerige lobby van Hotel Metropole te Brussel. ‘Ik geloof dat dit mijn vierde bezoek is aan deze stad en ik verblijf telkens in een iets beter hotel,’zegt Cole, fijnzinnig glimlachend. ‘Toen ik hier voor het eerst kwam, sliep ik in een hotel aan Brussel Zuid waar je twaalf euro betaalt per nacht.’ Teju Cole is een Nigeriaan, die opgroeide in Afrika en al jaren in Brooklyn woont. Hij werkt er als fotograaf en schrijver, twee disciplines waarvan hij vroeger dacht dat ze niets met elkaar hadden te maken. ‘Nu besef ik dat ze elkaar beïnvloeden. In beide ga ik op zoek naar wat niet vanzelfsprekend heb, heb ik een panoramische kijk op de dingen. Wat je als lezer of kijker vindt, is – hoop ik – een beetje vreemd, subtiel, boeiend.’ Op Coles website staan vooral foto’s van grootsteden die uitnodigen en bevreemden. Cole fotografeert objecten dikwijls gedeeltelijk, hij vraagt om een aandachtige kijker. Zo is het ook met zijn debuutroman-in-verhaalflarden, ‘Open stad’: ‘Steden zijn containers voor verhalen. Ik voel me verwant met auteurs als Sebald en Ondaatje die eerder al deden wat ik nu probeer. Allemaal maken we collages van kleine verhalen, ingrijpende momenten in mensenlevens. Ik zie ‘Open Stad’ als een Wunderkammer. Een geslaagd boek is voor mij in essentie een kamer van wonderen.’

De Duits-Nigeriaanse arts Julius maakt lange wandelingen door New York. Tijdens die omzwervingen denkt hij na over zijn stukgelopen relatie, zijn jeugd in Nigeria, het verleden en heden van de stad. Halfweg het boek trekt Julius naar Brussel om er te zoeken naar zijn grootmoeder. Hij treft er een stad die in de ban is van de moord op Joe Van Holsbeeck, een grimmige plek waar Nederlandstaligen en Franstaligen elkaar ontwijken, waar Moslims zich buitengesloten voelen.

‘Ik heb zelf geen kinderen, net als Julius. Mijn volgende roman heeft een personage met een kind en ik ben heel benieuwd wat dat zal opleveren. Julius is het prototype van de eenzame schrijver of de schilder. Kunstenaars verbeelden zo vaak eenzaamheid omdat ze die kennen uit hun lange uren van arbeid. Ik vind eenzaamheid belangrijk, voor mezelf als kunstenaar. Verder was ik erg geïnteresseerd in extreem introverte mensen. Ik heb vrienden die, wanneer ze naar een feestje gaan, geen woord zeggen, urenlang. Ik wou me verdiepen in de vraag hoe het leven is voor iemand die intelligent is, attent, maar die moeite heeft met langdurige relaties en met communicatie.’

Julius praat wel met de stad, lijkt het. Ziet u dat ook zo?

Absoluut, dat is de centrale dialoog in het boek. Als je het verleden van een plek verkent, doe je aan psychoanalyse. Je praat met de stad over zijn kindertijd, zijn tienerjaren. Je luistert. Dat doet Julius, hij ‘heeft sessies’ met de stad. New York en Brussel liggen op de sofa en praten over zichzelf. De Indische fotografe Dayanita Singh maakte foto’s van nachtelijke steden die verzameld zijn in het boek ‘Continuous Cities’. Ze ging op zoek naar beelden die je overal terugvindt in grootsteden. Daardoor lijkt elke stad in haar boek eender. De vliegtuighavens, de luchtenkrabbers, de hotels: ze lijken overal op elkaar. Dat idee onderschrijf ik helemaal. Zowel in Bombay en New York heb je hotels als Metropole. Toch heeft elke stad, ondanks die continuïteit, een ander verleden. Je zou kunnen zeggen ‘Elke moderne stad is hetzelfde maar elke stad heeft een ander verleden’ , een variatie op wat Tolstoj zei over gelukkige en ongelukkige families. Het verleden van steden boeit me, net als de manier waarop de inwoners het verleden negeren of er onverschillig onder blijven.

Hoe gaat Brussel om met zijn verleden?

Ik vind het moeilijk om te zien hoe Brussel monumenten optrekt en het verleden begraaft in steen. Er is geen open communicatie mogelijk over het koloniale verleden. Ook merk je dat er veel onderhuidse angst is bij de inwoners, voor Moslims, voor geweld. Brussel is niet de enige stad die op een zwijgzame manier omgaat met het verleden. In Amerika is er geen museum over slavernij, terwijl er toch veel Holocaustmuseums zijn. Daar wil ik de lezer over laten nadenken. Linkse Amerikanen haten Israël en ik snap dat wel, maar ik vind dat er geen verschil is tussen de politiek van Israël en de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. De gewelddadige aanpak van beiden is even kwalijk. Ik heb de indruk dat velen het makkelijker vinden om anderen met de vinger te wijzen, zelfkritiek ligt moeilijk. De manier waarop moderne samenlevingen zichzelf een rad voor de ogen draaien, weigeren om aan ware introspectie te doen, fascineert me. We hebben allemaal blinde vlekken, individuen net zo goed als steden, landen. Ik ben heel gefascineerd door de limiet die er is aan onze kennis. Ik wil geen beschuldigende vinger uitsteken. Ook mijn kennis is beperkt en ik heb, als schrijver en spreker, net zo goed blinde vlekken.

Waarom koos u voor Brussel?

Ik ben hier al vaak geweest omdat ik bewondering heb voor Vlaamse kunst. Ik werk hier graag in de musea en bibliotheken. Mijn huwelijksreis ging naar Brussel. Brussel ‘paste’ voor dit boek omdat ik wou praten over datgene wat verborgen is, onzichtbaar en onuitgesproken. Ik koos niet voor Berlijn want ik wilde geen post-Holocaustboek. Londen en Parijs zijn te zeer ‘dubbelgangers’ van New York. Brussel komt te weinig voor in hedendaagse Amerikaanse literatuur. Tijdens mijn onderzoek naar het werk van Breugel merkte ik dat er grote spanningen waren in Brussel. Er waren conflicten tussen Franstaligen en Nederlandstaligen en ik voelde aan den lijve de onrust die er was rond thema’s als migratie. Ik hoorde verhalen over betogingen, rellen en diepte die verder uit.

Deelt u Julius’ sombere kijk op de dingen?

Ik evoceer een wereld die qua tijd en plaats overlapt met mijn leven, maar ik schrijf niet over mezelf. Julius deelt wel sommige van mijn opinies. Zo word ik, net als hem, boos wanneer ik een film zie als ‘The Last King of Scotland’, een van de vele Hollywood-films waarin de blanke man de ‘achterlijke’ Afrikanen moet redden. Mijn eigen blik op de wereld is, net als die van mijn hoofdpersonage, niet rooskleurig. Het Brusselse hoofdstuk is het donkerst. Ik noem het een stille nachtmerrie. Zo was het toen in de stad, anno 2006. Toch zijn de New York-hoofdstukken evenmin een en al blijheid. Het boek opent met een marathon, een gebeurtenis die mensen samenbrengt, maar op hetzelfde moment sterft Julius’ buur in totaal isolement. Het beeld dat ik wil laten ontstaan is complex, van bij het begin tot aan het einde. Wat op de achtergrond ook meespeelt, is dat dit een roman is over de nasleep van 9/11, over verdriet dat moeilijk onder woorden valt te brengen. Ik vond het verbijsterend hoezeer individuele, stille rouw teniet werd gedaan door het oorlogsrumoer, de oproep tot gewapende strijd. Ik besef wel dat het moeilijk is om samen te rouwen in een stad als New York waar mensen geen gedeelde religie of ethiek hebben. Met dit boek wou ik schrijven over hoe die gruwelijke pijn heeft ingewerkt op onze psyche. Het cliché over New York – namelijk dat het extreem weerbaar is – klopt niet helemaal. Julius heeft ernstige twijfels over zijn weerbaarheid.

Flexibele vorm

Of het te maken heeft met zijn extreme jetlag, is niet duidelijk, maar Cole heeft geen zin om over zijn Afrikaanse jaren te praten. Ze zijn volgens hem niet belangrijk voor ‘Open stad’, een erg Westers boek dat niets heeft te maken met Afrikaanse literaire tradities of vormen: ‘Dit is geen Afrikaans boek. Het komt voort uit romans die ik heb gelezen en dan heb ik het over Westerse literatuur. De roman is een Europese kunstvorm, het is geen Afrikaanse vorm. De inhoud van een roman kan Afrikaans zijn, de vorm nooit.’

Was het boek van bij het begin opgezet als een roman? Het heeft essayistische trekken.

Toen ik begon te schrijven, wist ik nog niet zeker of het een roman zou worden. Ik vertrok vanuit de gedachte dat ik een ‘lange proza-vorm’ zou schrijven, maar ik specificeerde het genre niet nader. Pas toen ik op pagina 60 zat, noemde ik het een roman, ook al had het boek weinig plot. Julius, die vanaf het begin deel uitmaakte van de tekst, is fictioneel, net als Professor Saito en de andere figuren die de revue passeren. Milan Kundera schreef over de eindeloze mogelijkheden die de roman biedt. In de zestiende eeuw, toen het genre in de kinderschoenen stond, was experiment gebruikelijk. Denk maar aan ‘Don Quichote’ of aan ‘Pantagruel’ van Rabelais. Voor mij is Rabelais een geniale romanschrijver. Hij trok zich niets aan van wat een goede roman behoort te zijn. Het enige waar hij zich aan hield, was dat de vorm ‘fantasie-elementen’ moest bevatten. Verder nam hij zich alle vrijheid. Het is in die geest dat ik ‘Open stad’ ben begonnen. Voor mij bevat een goede roman personages, essayistische passages, memoire, geschiedenis. Ik vind die visie niet artificieel. Onze eigen levens bestaan toch ook uit flarden van dit en van dat? We lezen, praten, vangen woorden op. Ik vind mijn aanpak ‘realistischer’ dan die van schrijvers van ’realistische romans’. Ik stel me veel vragen over de relatie tussen ‘plot’ en ‘gebeurtenis’. Het echte leven zit vol gebeurtenissen maar de ‘plot’ van een roman zie ik als een theocratisch vertelstandpunt. De plot is als de Godheid die neerkijkt op de personages en met hun levens speelt, met name om de spanning en de leesbaarheid te verhogen. Hij zorgt dat ‘alles klopt’. Ik pas voor een dergelijke machinerie. Ik wist dat hoofdstuk twintig melodramatisch zou zijn, niet omdat dat zo hoort in een roman maar omdat melodrama deel uitmaakt van elk leven. Veel TV-series zijn onrealistisch, niet omdat ze melodrama bevatten, maar omdat ze enkel melodrama bevatten.

Julius luistert veel naar muziek. Speelde klassieke muziek een rol bij het schrijven?

Ik dacht heel erg na over de stemming waarin de lezer zich tijdens de lectuur zou bevinden. Van hoofdstuk naar hoofdstuk stel ik die stemming bij. Vooral in de Brusselse hoofdstukken zit duidelijk een andere sfeer. Ik vond die controle van de sfeer belangrijk. De patronen van klassieke composities hebben me beïnvloed maar ook popmuziek speelde een rol. Een cd die voor dit boek erg invloedrijk was, is ‘Rhythm of the Saints’ van Paul Simon. Simon bepaalde de volgorde van de nummers op basis van de toonaard waarin ze geschreven zijn. Ik heb zelden een plaat gehoord waarin de volgorde van de nummers zo briljant is. Daaraan dacht ik toen ik bezig was met de ordening van de gebeurtenissen in Julius’ leven. Ik voelde me als de curator van de gevoelens van de lezer. Een zacht begin, een ‘brug’ op de Brusselse pagina’s, een vrolijker New Yorks deel, een stormachtige passage en, ten slotte, een doodstil einde. De meeste boeken waarvoor ik een bewondering heb, kennen een dergelijke uitgekiende boog.

****
Teju Cole – Open stad – vertaald door Paul van der Lecq – De Bezige Bij – 314 blz. – Oorspronkelijke titel: Open City.