M.J.Hyland interview (De Standaard)


‘Ik heb mezelf heruitgevonden’

Drie jaar lang schreef M.J.Hyland zonder een dag te missen aan het verhaal van Patrick Oxtoby, een man die in een halve seconde twee mensenlevens verpulvert. Het claustrofobische resultaat is ongemeen spannend en diepzinnig.

Kathy Mathys

Op een donkere vrijdagavond – het regent hard en de wind speelt een onnavolgbaar kinderspelletje – ontvluchten M.J.Hyland en ik de overbevolkte lobby van een Haags hotel. Hyland is een bleke verschijning met donkerroodgestifte lippen en geprononceerde sleutelbeenderen. We vinden een plekje in een leeg Chinees restaurant, waar de serveerster weinig onder de indruk is van de parafernalia van de journalistiek. De recorder en boeken negerend duwt ze ons een groene thee onder de neus. Het overbelichte decor, het ondefinieerbare laagje plak op de tafels en de indringende geur van gefrituurd eten voeren ons meteen binnen in de wondere wereld van Hyland. Dit is immers de schrijfster die één van haar personages over fish & chips liet zeggen: ‘Ik wou dat ik hun geur kon opeten.’ Hylands romans – drie zijn het er inmiddels – spelen in achterafkeukens waar de meubels stijf staan van het vet of in snackbars die – ternauwernood gered door een goddelijk mirakel – net niet van de aardbol tuimelen. Haar personages hebben grote verwachtingen en ambities die ze, meestal door eigen toedoen, in rook zien opgaan.

Neem nu Patrick Oxtoby uit ‘Dit is echt’. Zijn vriendin Sarah maakt het uit omdat hij zijn emoties niet kan uiten. Patrick, een twintiger die er na een jaar aan de universiteit de brui aan gaf en automonteur wil worden, verlaat zijn ouderlijke huis. In een verwaaid Engels kuststadje – zo één waar speelautomaten en fruitmachines het opper-entertainment vormen – wil hij zijn leven heropbouwen. ‘Nu ben ik hier, honderdvijftig kilometer van huis, en is dat het verleden. Sarah is het verleden.’ Patrick neemt een kamer in een pension, waar de vitrages bezaaid zijn met naar verbrande toast ruikende gele vlekken. De enige gasten zijn twee bevriende Engelsen met, aldus Patrick, bekakte Londense accenten. Flindall en Welkin zijn dik met elkaar en hebben succes bij de vrouwen, dit alles tot afgrijzen van Patrick. De spanningen in het pension lopen op en dan begaat Patrick een kapitale fout, die zijn hele leven zal veranderen.
Zoals steeds bij Hyland is er een metersbrede kloof tussen de gedachten en daden van het hoofdpersonage. Patricks hoofd zit barstensvol troep, ‘alsof er niet genoeg ruimte is in mijn schedel voor al die klotegedachten’. Hij zit slecht in zijn vel, zijn lichaam voelt als lompe ballast en hij heeft moeite met emoties. Meer nog, hij meent dat hij die niet heeft. Hyland gebruikt geen medisch etiket, al vertelden lezers haar dat Patrick volgens hen een autist is.
‘Ik weiger om een diagnose te stellen. Het hele verhaal getuigt immers van de moeilijkheid om je vinger ergens op te leggen. Patricks leven is een boeltje, net als dat van vele mensen. Ik gebruikte 100.000 woorden om Patrick te beschrijven en ga dat niet onderuit halen met een simplistische diagnose.’

Engerd

Tegenwoordig staan de kranten vol berichten over schijnbaar doodgewone zielen bij wie de stoppen doorslaan. Hun daad van geweld vervult de goegemeente met afgrijzen. Uitspraken als ‘onvatbaar’, ‘onmenselijk’ en ‘demonisch’ zijn niet van de lucht. Hyland is er zich van bewust dat een nieuwsbericht over Oxtoby’s misdaad de lezer met weerzin zou vervullen:

‘Als mensen enkel de glasharde, naakte feiten kennen, is dat een begrijpelijke reactie. Met deze roman maak ik het lezers knap lastig om een snel moreel oordeel te vellen. Tenminste, dat hoop ik. Hoe kan iemand een gratuite geweldsdaad uitvoeren? Dat probeerde ik me af te vragen. Patrick is een man zonder criminele achtergrond. Wat ik absoluut wou vermijden, was een makkelijke theorie over oorzaak en gevolg. De misdaad is een smerige, moeilijk in een paar zinnen te vatten toestand. Het ligt niet simpel. Door Patricks kleine ergernissen en zich opstapelende frustraties in detail te beschrijven, maak ik hem zichtbaar en complex. Hij is geen engerd uit een stripboek. Ik heb me bij deze roman laten inspireren door de filosofie van Sartre, die het volgens mij mis heeft. Radicale vrijheid is een fabeltje, denk ik. Mensen zitten ten dele gevangen in hun situatie, hun lijf, hun hindernissen.’ In haar tragedies – want dat is wat ze naar eigen zeggen schrijft – maakt Hyland het haar personages moeilijk. Ze bezaait hun wandelpad met obstakels. Eigenlijk hebben Lou uit ‘Hoe het licht binnenvalt’, John uit ‘Waar je valt’ en Patrick veel met elkaar gemeen:
‘Ze zijn ontevreden met hun leven, vallen ten prooi aan een diepgewortelde malaise en voelen zich niet op hun gemak. Dat onbehagen uit zich vooral op fysiek vlak. Ik geef hen handicaps en zal dat blijven doen in komende romans, zij het niet zo uitvergroot als in ‘Waar je valt’ dat een extreem lang hoofdpersonage heeft. Mijn personages lijden aan de wereld, ze liggen in de knoop met zichzelf en met anderen.’ Hyland wil haar tragische figuren blijven verkennen tot ze een superieur boek schrijft dat door heel veel mensen gelezen wordt. Dat is haar droom. Ze vindt het erg belangrijk dat haar lezers een meeslepend verhaal krijgen, dat ze hongerig blijven verder lezen tot ze het lot van de protagonist kennen. Toch zijn haar romans meer dan spannende verhaaltjes:

‘In mijn drie romans heb ik het over de gruwel van de doodstraf, zij het soms erg subtiel, nauwelijks merkbaar. Het mag geen manifest worden. Telkens wanneer ik iets hoor over een veroordeelde die op zijn straf wacht, word ik letterlijk doodziek. Het vervult me met de grootst denkbare weerzin. Die reactie had ik al als kind. Op één van mijn schoolrapporten schreef de leraar dat ik een extreem ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel had.’

Wolfskind

Je zou het de gesofisticeerde Hyland niet aangeven, maar ze komt van ver. Ze mag dan wel onberispelijk opgemaakt zijn en zuinig van haar thee nippen, vroeger was ze, zo vertelt ze me, een wolfskind: ‘Ik kom uit een schimmig, deprimerend arbeidersmilieu dat ik vaarwel heb gezegd. Als tiener had ik slechts één obsessie: mijn middelmatige leven ruilen voor een middenklassebestaan met rijkdom en eindeloos veel mogelijkheden. Denk aan het verhaal van ‘My Fair Lady’, zoiets. Ik heb mezelf helemaal heruitgevonden. In dat opzicht lijk ik erg op Lou uit mijn debuut die ook droomt van een eigen slaapkamer, propere lakens. Ik had wel geen vreselijke adoptie-ervaring zoals Lou. Wel was er een lerares op de middelbare school die zich over mij ontfermde. Dat was positief, ik wou niets liever dan verandering. Het is echt geen toeval dat klassenverschillen zo een belangrijke rol spelen in mijn boeken. Ik was zelf ooit een wolfskind. Toen ik rechten ging studeren, moest ik leren hoe je je gedraagt in een chique restaurant.’

Ik vraag Hyland of ‘Hoe het licht binnenvalt’ dan autobiografischer is dan haar andere werk. Ze knikt en vertelt me zonder aarzeling over de periode toen ze net zo zelfingenomen was als Lou. Ze wou alles wat ze als kind niet had gekend:

‘Ik was een monster. Ik wou alles snel, zonder ervoor te werken. Als ik terugdenk aan mijn tienerjaren dan zie ik geen duidelijk afgelijnde persoon. Het ene moment was ik de flinke leerlinge met het overontwikkelde rechtvaardigheidsgevoel, het volgende werd ik van school gegooid. Het waren woelige jaren. Klasse speelt ook in ‘Dit is echt’ een grote rol. Patrick voelt zich benadeeld tegenover de rijke Londense pensiongasten. In mijn volgende roman voer ik een man op die extreem rijk wil worden. Hij is een fantast en zijn gedachten nemen gevaarlijke contouren aan.’

Hyland wuift mijn vraag over de alomtegenwoordigheid van mannelijke hoofdpersonages weg. Saai, vindt ze. Lou is haar enige vrouwelijke hoofdpersonage:

‘De discussie over gender boeit me niet. Ik val al snel in slaap als het gaat over de verschillen tussen mannen en vrouwen, want dan hoor je altijd immense clichés. Toen mijn debuut verscheen, kreeg ik veel kritiek op Lou. Velen vonden haar onvrouwelijk. Ik was geërgerd. Allicht ben ik zelf een androgyn wezen, tenminste in die zin dat ik er niet mee bezig ben wat het betekent om een vrouw te zijn of een vrouwelijke seksualiteit te hebben.’

Sober en dwingend

‘Zijn adem stinkt als oud bloemwater,’ schrijft Hyland over één van Patricks medegevangenen. Ze blinkt uit in zintuiglijke beschrijvingen die je het gevoel geven dat je dringend moet douchen. Hylands taal is zo sober dat zelfs een lagere-schoolkind meestal kan volgen. Toch is het niet makkelijk om een naadloos en eenvoudig verhaal te schrijven:

‘Het is aartsmoeilijk om alle ornamenten weg te snijden. Ik wil een simpele taal zonder al te veel adjectieven en versieringen. Toen ik zeventien was, schreef ik al zo. Op een dag ontdekte ik de kortverhalen van Raymond Carver en ik was woedend omdat ik minder vernieuwend was dan ik dacht. Mijn verhalen moeten niet enkel onopgesmukt zijn, ik wil ook enkel schrijven vanuit de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd. Zo krijg je een erg urgente en claustrofobische sfeer, die helemaal past bij mijn verhalen.’

Werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, zonder ornamenten. Hyland doet er veel moois mee, al is het moeilijk om precies te zeggen wat haar werk poëtisch maakt. ‘Een rij gevangenen met witte schorten voor lepelt de stoofschotel uit metalen vaten, maar er komt geen stoom af’ Het zijn die vijf laatste woorden – door Patrick nauwgezet geobserveerde details – die de zin boven het banale uittillen. Patrick stelt de hem verwarrende wereld met de ijver van een klerk te boek, ook al begrijpt hij zelf heel wat minder dan de lezer. De ophoping van Patricks observaties maken van ‘Dit is echt’ niet enkel een spannend maar ook een aangrijpend boek. Met doorgedreven research en realisme hebben die details weinig te maken:

‘Veel mensen zeggen me “Wat heb je vast veel research gedaan over gevangenissen!” Dan moet ik hen ontgoochelen. Ik heb de roman eerst geschreven en daarna heb ik wel wat onderzoek gedaan, waar ik dan weer weinig rekening mee hield. Weet je, als schrijver moet je de dingen gebruiken die het drama ten goede komen. Soms krijg je iets wat echt en eerlijk is door te liegen.’ Hyland heeft de scenario’s van haar drie volgende romans al in haar hoofd. Ze heeft een grote schrijfdrang en is behoorlijk blij met het leven dat ze nu heeft:

‘Er zijn tijden geweest dat ik letterlijk gevloerd was, zo depressief en eenzaam voelde ik me. Nu gaat het goed, al kamp ik wel met doodsangst. Het besef van mijn sterfelijkheid is er altijd geweest maar het wordt met de dag hardnekkiger. Ik haat het verdomme om oud te worden.’

****

M.J. Hyland – Dit is echt – Mouria – Amsterdam – 366 blz. – vertaald door Aleid van Eekelen-Benders. Oorspronkelijke titel: This is How.

Aparte kader:

M.J. Hyland (1968) groeide op in een grauw arbeidersgezin in Dublin, een achtergrond die ze gebruikte voor haar tweede roman. Ze leefde een tijdje in Australië en woont nu in Manchester. In Hylands debuutroman ‘Hoe het licht binnenvalt’ zweert een Australische tiener haar ordinaire ouders af. Dankzij een uitwisselingsproject kan ze een jaar in een suburb van Chicago wonen, een ervaring die niet enkel tot feestvreugde stemt. Hyland legt de neurosen en fetisjen van Chicago’s finest bloot, in een roman die doet denken aan ‘American Beauty’. Hij heeft dezelfde diepgang en humor.
Hylands tweede is nog sterker en vertelt het verhaal van John Egan, een twaalfjarige jongen die ervan overtuigd is dat hij leugens kan detecteren door middel van opperste concentratie. Dit voor de Booker Prize genomineerde boek is verstikkend en intens. Niemand beschrijft de specifieke geur van zwetende nylons beter dan Hyland.
In haar derde ‘Dit is echt’ rekt Hyland de wereld een klein beetje open. Van een kustpension gaat het richting de gevangenis. Het is een boek over een man die in een flits zijn leven verandert. Inspirerend, beklijvend en af en toe duivels grappig. Hyland schreef één van de mooiste romans van dit jaar.